Heerseres over hemel en aarde

Na een leven vol schandaal en prachtboeken blikte de Franse auteur Colette (1873-1954) in 1930 terug op haar leven in de als novelle verpakte roman Sido, genoemd naar haar moeder, die al eerder in haar werk voorbij was gekomen. Kiki Coumans maakte er een herziene vertaling van en dat verdient applaus, omdat het een prachtboek is en omdat het niet mee zal zijn gevallen om het lucide en verraderlijk eenvoudige verhaal een Nederlandse equivalent te geven.

Centraal in Sido – en in Colette’s leven – staat de tegenstelling tussen platteland en stad, waarvoor we ook oer en vluchtigheid mogen invullen. De verteller blikt terug op haar jeugd, die draaide om drie vaste ankerpunten, in volgorde van belang: haar moeder, haar vader – ‘de kapitein’ – en haar broers – ‘de wilden’ -. Sido is een incarnatie van de mythische oermoeder, die alles bestiert en in direct contact staat met de elementen, de hoeder ook van de magische kinderwereld, waar fantasie nog geen plaats heeft moeten maken voor de werkelijkheid, zie hiervoor ook de stad als metafoor; tevens schepper van leven en te vereenzelvigen met de natuur en uiteraard ook met de keerzijde en de synthese in de repeterende wederkeer; heerseres over hemel, maar vooral aarde en wat zich daaronder verborgen houdt:

Mijn moeder gooide haar hoed naar achteren, knabbelde op het kettinkje van haar lorgnet en zei in alle eerlijkheid: ‘Wat vervelend nou… Nu weet ik niet meer of ik daar een krokusbollenfamilie in de grond heb gestopt of de pop van een nachtpauwoog.’
‘Je hoeft alleen maar in de grond te woelen om erachter te komen.’
Een vlugge hand hield de mijne tegen – waarom heeft niemand de hand van Sido ooit geboetseerd, geschilderd of gebeeldhouwd? Een gebruinde hand, al vroeg gerimpeld door het huishoudelijke werk, het tuinieren, het koude water en de zon, met welgevormde, lange en spitse vingers en mooie ovale, gewelfde nagels…
‘Geen sprake van! Als het een pop is, zal hij doodgaan zodra hij met de lucht in aanraking komt, en als het een krokus is, zal de witte uitloper in het licht verleppen – en dan kan ik weer opnieuw beginnen! Heb je me gehoord? Zul je er niet aankomen?’
‘Nee, mama.’

De – eenbenige – kapitein, ‘de god van de zangkunst’, is tevens een schrijver die niets op papier krijgt, na zijn dood vinden zijn nabestaanden zijn oeuvre, banden vol lege pagina’s; naast zijn van nature tot scheppen gepredestineerde eega is hij de ratio, de kunst en de beschaving, die uiteindelijk niets blijvends bijdragen aan de eeuwigdurende cirkelgang van ontstaan, vergaan en weer ontstaan, waar ook de ‘wilden’ in dit boek deel van uitmaken, en ten langen leste de auteur zelf, die in het verhaal een retrogade beweging maakt richting de baarmoeder waaruit zij en wij allen zijn voortgekomen.

Enno de Witt

Colette – Sido. Vertaald door Kiki Coumans. Vleugels, Bleiswijk. 80 blz. € 21,95.