De wrede rooftochten van het lot

Wie sterft en wie blijft – daarover gaat, kortgezegd, de bundel Mijn eerste moord en andere verhalen van Martin Michael Driessen. Waarbij de vos op het omslag een metafoor is voor het wrede en willekeurige lot – het roofdier, zo prachtig om te zien, verliest immers wel zijn haren, maar nooit zijn streken. En prachtig zijn de schelmenstreken die Driessen ons presenteert.

Deze bundel opent met het sterke ‘Orfeus’ waarin een dode man gaat zeilen met een verliefde vrouw. De man, wiens overlijdensadvertentie tussen de bedrijven door nog heimelijk wordt gecheckt door zijn aanbidster, blijkt in staat tot gymnastische seksuele handelingen en stapt na afloop van het zeilen en seksen weer welgemoed op zijn motor. Dan volgen drie ‘dodendansjes’, waarin de hoofdpersonen de dood op onverwachte wijze tegenkomen. Deze korte teksten zijn bijna anekdotisch te noemen, en hebben elk een fraaie uitsmijter, zoals protaganist Willem aan het einde van ‘De Zon’ verzucht: ‘De dood is dom, (…) de dood heeft geen weet van ons.’

Vervolgens lezen we een langere episode, het al eerder bij de Wereldbibliotheek gepubliceerde wrange verhaal ‘Een ware held’, dat thematisch goed in deze bundel past. Nog vijf verhalen volgen; waarvan alleen ‘Enigma’ enigszins uit de toon valt, omdat het daarin meer over het leven gaat, dan over hoe de dood een loopje met ons neemt. Het verhaal ‘Mijn eerste moord’ verschafte ook de titel van de bundel. Het is dus wel curieus te noemen dat de drieste moordenaar-in-spé in dit verhaal niet in zijn opzet slaagt; van moord is dus geen sprake.

Nadat we zowel geografisch als historisch van hot naar her zijn gesleept in deze kunststukjes, belanden we ineens in een vertaalde tekst van de Duitse auteur Theodor Storm uit de post-Romantische periode. Met hulp van Wikipedia komen we te weten dat het bij Storm ‘niet meer (gaat) om de scheppende drang van het individu, maar om de natuur die in haar alledaagsheid onoverkomelijk fataal zal worden.’ Als het gaat om een fatalistische afloop van het leven past de vertaling dus prima in ‘Mijn eerste moord’. De tekst is een raamvertelling waarin het draait om het verhaal achter een schilderij en een min of meer per ongeluk verdronken kind.

In NRC werd het werk van Martin Michael Driessen ‘on-Nederlands’ genoemd. In dit interview wordt hij vergeleken met Oost-Europese schrijvers als Hrabal en Hašek, zelf erkent hij te zijn beïnvloed door de grote Russische en Duitse schrijvers. Dat zie je terug in technische beheersing: de emoties en opvattingen van de schrijver kieren nergens tussen de woorden door, voortdurend zijn er overdonderend mooie zinnen en opera-achtige ensceneringen. Dat rechtvaardigt de term ‘on-Nederlands’ wel (alhoewel liefhebbers van Willem Frederik Hermans ook niet vies zullen zijn van Driessen), maar deze suggestie wordt nog versterkt doordat Driessens werk zich afspeelt in alle mogelijke Europese landen en contexten, zo sterk neergezet in sfeer en detaillering dat het steeds weer overtuigt. Driessen kun je karakteriseren als een ‘writers writer’; recensenten en literaire lezers kunnen bijna niet anders dan erkennen dat het om buitengewoon goed werk gaat.

Toch ontslaat dat een recensent niet van de verplichting om heel goed te kijken. Dus, nogmaals kijkend naar ‘Mijn eerste moord’: wie wordt er eigenlijk vermoord? In het gelijknamige verhaal kan immers geen slachtoffer worden gevonden. Is het niet de schrijver zelf die kan scheppen, en op metaforische wijze kan doden, en zelfs naar believen de doden vervolgens weer ten tonele kan roepen, zoals in het openingsverhaal? Is het Theodor Storm die hier wordt omgebracht, doordat Driessen zich zijn verhaal toe-eigent en incorporeert in zijn bundel, zonder zijn naam op het kaft te vermelden? Is het Driessen die niet het kind in ‘Mijn eerste moord’ kan laten sterven, maar wel in de huid van Storm de kleine Johannes in de put kan laten verdrinken? Hoewel het werk van Driessen niet meteen een biografische interpretatie oproept, borrelt dan toch ineens de kennis omhoog dat de schrijver zelf een kind verloor. In het eerder geciteerde stuk in NRC vertelt hij dat het schrijven ook diende ter verdringing van dit immense en nog altijd hevige verdriet. Verdringen, verschrijven, vermoorden; een schrijver kan het.

Ondanks de kracht van het schrijverschap van Driessen heeft Mijn eerste moord ook iets onevenwichtigs; zo nu en dan verveelt het bijna, deze verzameling van technische hoogstandjes, en roept het samenbrengen ervan erg veel vragen op. Toch gaat het, zoals bij alle goede literatuur, niet om antwoorden op die vragen. Het is de verwondering over de rooftochten van het lot waarmee je uiteindelijk het boek dichtslaat en dan bedenkt dat ‘lot’ in het Duits zoveel mooier wordt verwoord, als ‘Schicksal’. Voor wie opent met Orfeus mag de recensent, voor deze ene keer, wel eindigen met Prometheus, die via de pen van Johann Wolfgang von Goethe verzucht:

Hat nicht mich zum Manne geschmiedet
Die allmächtige Zeit
Und das ewige Schicksal
Meine Herren und Deine?

Agmar van Rijn

Martin Michael Driessen – Mijn eerste moord en andere verhalen. Van Oorschot, Amsterdam. 252 blz. € 19,99.