Camperts mijmeringen bij (g)een afscheid

In maart 2018 nam Remco Campert in een interview afscheid van lezend Nederland. De dichter, hij is inmiddels 89, ging zijn oude schrijfmachine na een leven van noeste arbeid ergens aan een wilg hangen. Dat zijn trouwe lezersschare, waarvan ik me nu maar even tot woordvoeder bombardeer, daar begrip voor kon opbrengen, spreekt vanzelf. Meteen gevolgd door de hoop dat de schrijver zich niet al te zeer gebonden voelt aan deze ‘belofte’. Van ons mag hij nog wel even doorgaan.

Intussen heeft Campert zijn lezers wel op een soort van afscheidscadeau getrakteerd. En wat voor een cadeau! In de verzamelde columns in Campert kiest staan ruim 150 gedichten (waaronder zestien van hemzelf), waarover hij als bloemlezer anderhalf jaar lang in de Volkskrant zijn gedachten heeft laten gaan. Verwacht geen koele analyses, geen historische overzichten, geen verantwoorde poëticale lijn. Lees de bundel liever als een voorbeeld van hoe met poëzie te leven (én als een uitgelezen mogelijkheid om in één klap 150 mooie gedichten uit de wereldliteratuur in handen te hebben).

In de column van 13 mei 2017 schrijft Campert hoe een theaterstuk over moderne kunst hem uit een sombere stemming wist te halen. Hij verliet de zaal in ieder geval iets opgewekter dan dat hij er binnenging. Waarna de brug naar de dichtkunst luidt: ‘Poëzie die mij ook altijd het stevige gevoel geeft van met leven en aarde verzoend te zijn, is die van dichter-psychiater Frank Koenegracht.’ Hierna noteert hij twee gedichten uit Koenegrachts bundel Lekker dood in eigen land uit 2011. Ik geef u het titelgedicht:

In de trein zitten twee heren die elkaar
vasthouden.

Als de trein de tunnel in rijdt
snijden ze elkaar de polsen door

en zeggen daarbij ‘pardon’.

Maar jullie, bloeddruppeltjes, die uit
het raam waaien, jullie zijn vrij.

Op 21 oktober 2017 noteert Campert een mijmering over het ouder worden. Tegenover een opsomming van allerlei ongemakken (‘je staat aarzelend voor stoplichten, ook als ze groen zijn’), staat één belangrijk voordeel: ‘dat je geest, als die nog helder is, steeds meer voor poëzie bruikbare gegevens en gevoelens verzamelt’, waarna twee zeer leesbare gedichten van Anton Korteweg volgen en een kort vers van W.B. Yeats, dat gebukt gaat onder een loodzware vertaling van A. Roland Holst. Ik beperk me tot ‘Het ergst’ van Korteweg:

Het ergst komt aan ’t begin. Gelukkig maar.
Dan heb je dat tenminste gauw gehad.
Je moeder heeft zich achter je gesloten.
Het huis is dicht. Je komt er nooit meer in.

Het een na ergst komt met het eind in zicht:
niets moois van vroeger raakt nog in je hoofd.
Geen aai over je bol, geen fluweelzacht konijn,
geen knuist in vaderhand, geen lange afscheidszwaai.

Als je daarmee je laatste adem vergelijkt,
is dat een overkoombare kleinigheid.

Campert heeft in zijn mijmerende bijschriften nogal de neiging tot somberen. Veel leeftijdgerelateerde ongemakken zijn immers ook hem niet vreemd. Toch zou ik een vertekend beeld schetsen als ik de indruk achterliet dat het allemáál kommer en kwel is. Een week na bovengenoemde column over ouder worden, schrijft hij ‘Laatst werd ik opgewekt wakker. Ik had zin in het leven.’ Weliswaar vraagt hij zich dan eerst af waarom het zo vaak anders is, maar dan volgt er toch een verhandeling over zijn favoriete vogel, de merel. ‘Ik kan niet zo goed fluiten,’ schrijft hij, ‘maar mijn vrouw wel. Ze beantwoordt zijn zingen. De merel luistert even en gaat er dan op in. Zo ontstaat een concert van geïmproviseerde jazz. Het behoort tot de betere dingen des levens.’ De Vlaamse cultdichter Gust Gils schreef in 1969 ook een gedicht dat zo heet: ‘De betere dingen des levens’.

vizioen
van het koperen schaap. en de betere
dingen des levens. ik wilde je spreken
maar zat in een verkeerd
lichaam en ook het jouwe was zoek
nabij de weesees

je gezicht wat is ermee?
wat is er allemaal naartoe gelopen.
popcorn
hennep en azijn
en de betere dingen
des levens

Toegegeven, Gils’ versie van de betere dingen heeft toch iets schurends, iets ongemakkelijks. Maar Campert presenteert dit gedicht als een sandwich. Ervoor en erna zet hij twee gedichten van Hans van Pinxteren die wel over vogels gaan. En waar in het eerste, ‘Adam ontwakend’, inderdaad een merel de eerste ochtendstramheid doet vergeten.

Maar laten we het eens over Campert zelf hebben. Niet toevallig verscheen afgelopen augustus het boek Een knipperend ogenblik van Mirjam van Hengel. Het is een biografie die geen biografie mag heten. Van Hengel zelf noemt het een ‘portret’ en dat dekt de lading wellicht beter. De auteur speelt zelf ook een wat actievere rol in het boek, dan ‘echte’ biografen gewoon zijn te doen. Omdat Van Hengel ook nog eens kan schrijven, is haar aanpak zeker niet storend, eerder verfrissend.
De belangrijkste reden waarom ik het boek hier aanhaal, is de nogal oorspronkelijke kijk die Campert op de werkelijkheid blijkt te hebben. Op punten waar zijn visie niet strookt met de kenbare feiten, delven die feiten het onderspit. De blik van Campert richt zich eerder op de wijze waarop hij de werkelijkheid in zijn gedichten en verhalen heeft vormgegeven. Ook in Campert kiest vinden we daar een spoor van terug. Op 26 november 2016 schrijft hij over de film die Jan Albert Jansen over zijn dichtersleven maakte. Als hoofdpersoon én onderwerp van die film was Campert bij de vertoning aanwezig. Na afloop zat hij, de eregast, in de vipruimte complimenten van bekenden en volstrekt onbekenden in ontvangst te nemen. En hij vroeg zich af wie hij nu eigenlijk was. De man hier op die stoel, of de man in de film. ‘Ik ben een dichter. Maar dat ben ik niet alleen,’ bedenkt hij. En hij illustreert dat met een gedicht van hemzelf: ‘De witte roos’.

Het was laat in het jaar
ach eigenlijk bedoel ik eind november
de negenentwintigste als ik het wel heb
zo om een uur of vier in de middag
(op de minuut af weten is moeilijk
zowel van tevoren als achteraf
slechts tijdens had het gekund
maar ik lette niet op de tijd)
toen van de witte roos
het laatste blaadje losliet
en neerwaarts dwarrelde
donkerende grond tegemoet

Ja, wat doen de harde feiten er nog toe als witte rozenblaadjes langzaam op de donkere grond vallen? Trouwens, ook de titel van de hele bundel onderstreept die eigenzinnige omgang met de alledaagse werkelijkheid. ‘Campert kiest’ suggereert immers een volledige vrijheid van handelen. Maar de ondertitel ‘Gedichten kiezen Remco Campert’ verwoordt de dichterlijke waarheid waarschijnlijk een heel stuk beter. Ook om dit soort overwegingen is Campert kiest een zee om uit te drinken voor iedereen die van poëzie houdt. Én voor iedereen die er nog van moet leren houden natuurlijk. Een mooier afscheidscadeau had Remco Campert zijn lezers niet kunnen geven. Ook niet als het (zeer verhoopt) geen afscheid blijkt te zijn.

Jan de Jong

Remco Campert – Campert kiest. Gedichten kiezen Remco Campert. De Bezige Bij, Amsterdam. 358 blz. €21,99
Mirjam van Hengel – Een knipperend ogenblik. Portret van Remco Campert. De Bezige Bij, Amsterdam. 584 blz. €29,99

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine, 2018, nr. 7.

(foto: Vollebregt, Sjakkelien / Anefo, CC0 1.0)