De Kloostertuin ligt aan een landweg. Verlaten zou ik het er niet willen noemen. In het strijklicht van de namiddagzon wordt elke boom een ondermaanse metgezel. De tuin rekte zich uit, hield de ogen nog wat look. De lucht van het boerenleven werd verderop gekruid met hinten van koeienstront. Binnen stonden kisten met appels, uien en snijbiet. Poes waste een pootje. De twee biggetjes waren nog heel erg klein. Ze liepen slim te knorren, groeven naar niks en aten postelein.