Vraagtekens bij antwoorden

Onafhankelijkheid wordt momenteel gezien als het hoogste goed. Ieder van ons moet eigen, bewuste keuzes maken, liefst volledig autonoom. Theatermaakster en schrijfster Rebekka de Wit probeert het tij van dit soort denken te keren in haar zojuist verschenen Afhankelijkheidsverklaring. De bundeling anekdotes en (hier en daar eerder verschenen) essays neemt veel van wat wij voor vanzelfsprekend aannemen consciëntieus onder de loep. Ze morrelt aan stellige opvattingen over ‘DE’ wereld en verkent stapsgewijs samen met ons hoe onze weerbarstige wereld ‘nu eenmaal’ werkt.

De oorsprong voor deze bundel ligt in haar debuutroman We komen nog één wonder tekort uit 2015. Het hoofdpersonage stoort zich aan de ferme uitspraken van een Amerikaan over de Declaration of Independence:

Ik kan niet zeggen waarom ik me zo stoor aan zijn gebalde vuist en verheven stem bij dat woord. Ik krijg er hetzelfde boze en eenzame gevoel van als wanneer je iets probeert te delen en iemand reageert met de uitspraak dat dat ‘mijn waarheid’ is. Voor waarheid moet je toch minstens met twee zijn, anders is het gewoon een geheim. Als iemand zegt dat het alleen maar van mij is, dan bestaat het nauwelijks en volgens mij geldt hetzelfde voor onafhankelijkheid. Ik zou een Declaration of Dependence willen schrijven, omdat dat veel minder bezijden de waarheid klinkt en troostender dan de gebalde vuist en de independence, die me vrijwel uitsluitend doet denken aan het alleen zijn, wat er sowieso is.

In die verklaring zou ze korte metten maken met bepaalde misconcepties en met iedereen die ons iets wijs probeert te maken. De openingszin had ze al: ‘Wij veroorzaken elkaar.’ Geen van de delen opent met die zinsnede, maar die drie woorden vormen wel het staketsel van het thuis dat Rebekka de Wit voor ons bouwt. Het motto van Arundhati Roy geeft die intentie al voor het lezen aan ons mee:

‘How do you tell a shattered story?’
‘By slowly becoming everyone.’
‘No. By slowly becoming everything.’

De Wit neemt ons mee in haar zoektocht naar een manier om afhankelijkheid te verbeelden. Ze leunt in haar helder aaneengeregen essays dankbaar op beelden uit het werk van schrijfsters als Rebecca Solnit en Antjie Krog en ziet dat zorgvuldige leentjebuur spelen als een essentiële, liefdevolle vorm van samenwerking. Steeds plaatst ze vraagtekens bij antwoorden. Ondertussen is ze zich uiterst bewust van de willekeur van haar eigen zienswijze. Langzaamaan komen de verstrekkende consequenties van de illusie van onafhankelijkheid in zicht:

Het lijkt me niet verwonderlijk dat het cultiveren van je eigen zogenaamde onafhankelijkheid uiteindelijk tot gevolg heeft dat je afhankelijkheid bij anderen niet tolereert.

en:

Een gevolg van die illusie is namelijk dat we denken dat er geen verband bestaat tussen groot en klein handelen, geen verband tussen de grote en de kleine wereld. Dat ons handelen onafhankelijk van de wereld bestaat. En dat onderscheid tussen de grote en kleine wereld houden we ook collectief, zij het soms op zeer subtiele wijze in stand.

Het vertrekpunt voor haar luchtige bespiegelingen is steevast een anekdote. Die houdt ze tegen het licht, want ‘door de dingen lang tegen het licht te houden, veranderen ze langzaam van kleur’. Uiteenlopende onderwerpen passeren de revue: naïviteit, genialiteit, feminisme, westers dualisme, keuzevrijheid, individualiteit, ons voorstellingsvermogen, eerlijkheid en onze verbondenheid. Nergens wordt haar tekst zwaar op de hand of vermoeiend betweterig, doordat ze veelvuldig gebruik maakt van zelfrelativering en humor:

Toen ik thuiskwam uit het park vroeg ik aan mijn vader -theoloog- of Jezus bij zijn weten ooit in therapie was geweest.
‘Waarvoor?’
‘Voor zijn messiascomplex.’
Hij begon te lachen. ‘Hij is gekruisigd vanwege zijn messiascomplex.’

Net als in haar originele, beeldrijke debuut en in haar theatervoorstellingen slingert De Wit graag zelfverzonnen woorden de werkelijkheid in, zoals het onvertaalbare Inuitwoord ‘unnanaaanikotoq, wat zoiets betekent als: ik zal je nooit vergeten, omdat je recht door me heen bent gegaan en ik daardoor nu voor altijd anders zal zijn.’ Het feit dat zij dat woord verzonnen heeft, maakt het niet tot een leugen. ‘Een leugen is een bewering waarvan de spreker weet dat die in strijd is met de waarheid. Hierbij is echter het tegendeel aan de hand: dit woord legt de waarheid bloot.’

Rebekka de Wit weet luikjes in je hoofd te openen met haar krasse, filosoferende schrijfstijl à la Socrates. Ze is, net als hij, een meester in het verleiden van mensen tot een dialoog, tot een gezamenlijk onderzoek naar wie we zijn en wat we doen. Je voelt je uitgedaagd om samen met haar steeds dieper te graven, op zoek naar jouw onderliggende beelden en rechtvaardigingen. Om het in Remco Camperts woorden te zeggen (naar analogie van dichtregels uit zijn beroemde gedicht ‘Credo’): Rebekka de Wit gelooft in een rivier die stroomt van zee naar de bergen. Ze slaat geen water uit een droge, zwarte rots, maar ze draagt water naar de rots. Zo ontstaat een blauwe waterrots. Dit wil hier zeggen: vanuit geloof in het onmogelijke (het wonder) en vanuit naarstig zoeken naar precieze taal maakt zij vloeibaar wat in steen gebeiteld lijkt te staan. Haar doelbewuste slaan op die rots weerkaatst een trilling, die ons aanraakt: ‘Wij veroorzaken trilling en het is uiteindelijk trilling die ons veroorzaakt.’

De Nederlandse literatuur is heden ten dage gezegend met behoorlijk wat authentieke, geëngageerde, jonge kunstenaars die disciplines laten samensmelten en die in hun werk thematiseren hoe kleine, anekdotische momenten jouw wereld construeren. Neem bijvoorbeeld Eva Meijer en Marjolijn van Heemstra. In dat rijtje veelzijdige uitblinkers hoort ook Rebekka de Wit thuis.

Miriam Piters

Rebekka de Wit – Afhankelijkheidsverklaring. Atlas Contact, Amsterdam. 136 blz. € 16,50.