Grijp hoog, dan zie je je beperkingen

Ook uit zijn eigen werk komt Maarten Biesheuvel naar voren als een bezeten schrijver die niet rust voordat een verhaal op papier staat zoals hij zich dat had voorgesteld. Veel verhalen gaan over het schrijven, over het ontstaan van een verhaal, of juist over een verhaal dat niet wil lukken, wat dan, paradoxaal genoeg, toch weer een verhaal oplevert, We lezen hoe de schrijver aan zijn bureau zit, voor zich uit staart, het ene vel papier na het andere in de prullenbak gooit, wordt gestoord door ontelbaar veel katten en het hondje Mikkie, de buurman of zijn eigen vrouw.

In het werk van Biesheuvel hebben veel figuren deze wanhopig makende gedrevenheid met de schrijver gemeen. Een van de best geslaagde verhalen in de nieuwe bundel Duizend vlinders vind ik ‘Een gil’, waarin wordt verteld hoe graag de ik-figuur (Biesheuvel zelf is er gemakkelijk in te herkennen) een roman zou schrijven. In het typische Biesheuvelproza (korte zinnen, geen indellng in alinea’s) wordt het beeld opgeroepen van een man die zich bijkans de haren uit het hoofd rukt:

Ik zit hier nu al uren en nog steeds is er geen letter op het witte vel verschenen. Vijfhonderd keer heb ik dat al meegemaakt misschien.

Meteen uit de volgende zin blijkt al het inzicht dat de schrijver in zichzelf heeft: ‘Maar ik ben ook een domme, domme man.’ Er is meteen sprake van afstand, even later nog vergroot wanneer de schrijver opmerkt:

Van nature ben ik een sombere, ziekelijke, pessimistische, huilerige en melancholieke man die eigenlijk de hele dag in zijn bed moet liggen.

Hiermee wordt het verhaal uitgetild boven het banale niveau van de vertelling over een man die niet slaagt in zijn pogingen om een roman te schrijven. Zelfspot, en dat nog wel daar waar de schrijver zich van zijn zwakste kant laat zien. De honderden aantekeningen die stuk voor stuk een kort verhaal kunnen opleveren, heeft hij weggegooid: ‘De enige manier waarop ik mij kan rechtvaardigen is door het schrijven van een lange roman.’

In de volgende bladzijden beschrijft Biesheuvel de vreselijkste rampen die zich voltrekken in de buitenwereld terwijl hij nog steeds naar een wit vel papier zit te staren. Eva krijgt een hartaanval, komt weer bij en gilt, maar ‘[o]nderdehand denk ik: Maar die de roman is nog niet af!’ De schrijver krijgt een visioen waarin hij zichzelf tussen de maan en Venus door ziet zeilen
en begint, overmand door woede teleurstelling, angst en schuld aan een kort verhaal.

Dit is alles, gewoon een kort verhaal. Ik hoop dat ik nu genezen ben en nooit, nooit meer aan het schrijven van een roman wil beginnen. Ja, ik moet mezelf sparen en zo nu en dan moet ik me ontspannen. Ik geloof werkelijk dat ook ik af en toe echt gelukkig mag zijn.

Zo heeft de schrijver het hele universum samengebald in vier pagina’s compact proza. Grijp niet te hoog, wees gelukkig met wat je hebt, met wat je kan, lijkt Biesheuvel zichzelf en zijn lezers hier toe te roepen, maar tevens maakt hij duidelijk dat je wel degelijk hoog moet grijpen om je beperkingen zuiver onder ogen te kunnen zien.

Niet alle verhalen in Duizend vlinders ontstijgen het puur anekdotische. Er staan stukken in die wel erg weinig om het lijf hebben, maar ze worden gelukkig afgewisseld door verhalen waaraan alles Biesheuveliaans is wat maar Biesheuveliaans kan zijn.

Biesheuvel heeft het in zich om de meest fantastische zaken als werkelijkheid te presenteren. Soms lukt het hem niet een al te sentimenteel toontje te ontwijken, met name in de verhalen waarin nogal nadrukkelijk wordt gezegd hoe gelukkig de schrijver toch wel is, wat hem overigens hartelijk vergund zij.

J.M.A. Biesheuvel – Duizend vlinders. Meulenhoff.

Frank van Dijl

Deze recensie werd eerder gepubliceerd in Het Vrije Volk van 29 mei 1981.

Foto boven: Maarten Biesheuvel met het in 1988 door hem geschreven Boekenweekgeschenk. Foto Rob Bogaerts / Anefo / Nationaal Archief CC0