Oogsten uit wat Maarten Biesheuvel weggooide

… ‘hij heeft een smaak in zijn mond alsof er een hond in heeft liggen jongen’… Een zeer sterke smaak moet dat zijn geweest, die Maarten Biesheuvel hier, moet ik zeggen, zeer sterk verwoordt, met een formulering die zich onmiddellijk vastzet in je hoofd.

De zin staat in ‘Een onoplosbaar vraagstuk’, een van de nagelaten verhalen die Ruud Roodhorst en Erik de Bruin selecteerden voor de bundel Austerlitz-Parijs-Alaska die onlangs verscheen bij uitgeverij Brooklyn. De samenstellers konden putten uit het Biesheuvel-archief in het Literatuurmuseum, dat vooral bestaat uit materiaal dat door Eva Biesheuvel uit de prullenbak werd gered. Maarten Biesheuvel (1939-2020) had er een handje van om al dan niet voltooide verhalen weg te gooien, zelfs te verscheuren.

Uitgever Aart Hoekman, de schrijver van Mag de sirene aan? De laatste jaren van Maarten Biesheuvel, merkt achter in de in 2021 verschenen bundel met ‘gevonden’ verhalen, Vroeger schreef ik, op dat Eva erop gespitst was om het verworpen materiaal te redden en dat zij daar goed in was geslaagd. Vaak waren de verhalen gedateerd, schrijven Roodhorst en De Bruin nu in de verantwoording bij Austerlitz-Parijs-Alaska, zodat ze deze in chronologische volgorde kunnen presenteren. De vroegste tekst stamt uit 1965, de meest recente uit 2015.

Volgens Roodhorst (Biesheuvel-verzamelaar) en De Bruin (Biesheuvel-biograaf) is er genoeg ‘restmateriaal’ voorhanden om nog ‘een paar bundels met ongepubliceerd, onvoltooid en ongepolijst werk’ uit samen te stellen. Op basis van wat ik heb gelezen in Austerlitz-Parijs-Alaska vraag ik me af of dat wenselijk is. In 2008 verscheen bij Van Oorschot het Verzameld werk, 2760 dundrukbladzijden in drie delen, waarna Biesheuvel nauwelijks nog nieuw werk publiceerde.

Daarmee wil ik niet suggereren dat het werk ‘af’ was, wel dat je het Verzameld werk kan zien als een statement ten opzichte van alles wat Biesheuvel tot dan toe had geschreven. Wat de schrijver het publiceren waard had gevonden, wás ook gepubliceerd en nu, nog bij leven van de schrijver, deftig bijeengebracht. Al het andere was verdwenen in de prullenbak. Wat Biesheuvel niet wist, is dat Eva die prullenbak steeds weer leeghaalde. Roodhorst en De Bruin: ‘Stilletjes, omdat Maarten het maar niets vond als mensen aan zijn spullen zaten. En dat gold ook voor Eva.’

Er doet zich dus een gewetensvraag voor: mogen we kennisnemen van wat de auteur ons, uit welke overwegingen dan ook, had willen onthouden? Het is een vraag die zich vaker voordoet. Maar zeg zelf: er zijn schrijvers van wie je zelfs de versnipperde boodschappenbriefjes gebundeld zou willen zien.

In het geval van Biesheuvel speelt nog iets anders een rol. Biesheuvel was het soort schrijver wiens werk zich nauwelijks lijkt te ontwikkelen. Daarmee zeg ik niets nieuws. Er is in het verleden wel gezegd dat Biesheuvel zichzelf herhaalt (waarop hij met een verwijzing naar Gerard Reve zei: ‘Wie moet ik anders herhalen?’) en dat valt bij lezing van de nagelaten verhalen des te meer op. 

Niet alleen geldt dat voor de manier van schrijven, die vooral associërend is, ook inhoudelijk vinden we echo’s van oudere, of laten we zeggen, eerder wél gepubliceerde verhalen. Neem het verhaal ‘De steentjes der wijzen’ dat tot en met de titel herinnert aan ‘De steen der wijzen’. Twee broers, de een intellectueel, de ander zwakbegaafd. Indianen die in het ene verhaal Quotapetl heten en in het andere Quaquopetl, Bethlehem, Maria, Japan… ‘Steentjes’ stamt volgens de verantwoording uit 1982, ‘Steen’ staat in de gelijknamige bundel uit 1983. Het is in wezen hetzelfde verhaal met andere woorden verteld. Wat blijft is dat Maarten Biesheuvel een begenadigd verteller was met een ongebreidelde fantasie.

In ‘De steentjes der wijzen’ geeft hij ook enig inzicht in hoe hij schrijft. Na zes regels vraagt hij zich af: ‘moet dit verhaal erg lang worden of juist zeer kort?’ Hij merkt dan, tussen twee gedachtestreepjes op: ‘ik ben immers al een eindje gevorderd’. Zes regels en al een eindje gevorderd? Maar enfin, hij kiest voor een zeer kort verhaal, want ‘het is nu kwart voor negen en als ik om elf uur klaar ben met dit karweitje, kan ik nog net van elf tot twaalf, dat is een heel uur lang, Andersen lezen, of Larsson, of Kenneth Grahame of Nabokov.’

Het verhaal in kwestie is uiteindelijk zeven bladzijden lang geworden. Er staan kortere verhalen in de bundel.

Schrijven als karweitje: voor Maarten Biesheuvel was schrijven een sine qua non. Hij schreef, of hij was niet.

In Austerlitz-Parijs-Alaska komt de Biesheuvel-liefhebber veel bekends tegen, zoals de verhalen die zich op zee afspelen, of de verhalen die personages ín een verhaal elkaar vertellen. Het gymnasium en het gekkenhuis, Eva natuurlijk, de dieren die in Sunny Home bij Maarten en Eva inwoonden (waaronder de geit die in de huiskamer poepte en pieste), God… De vraag of deze ‘nagelaten’ (als Biesheuvel ze eigenlijk had weggegooid, heeft hij ze strikt genomen niet nagelaten) verhalen een nieuwe kijk geven op het officieel gepubliceerde werk, moet denk ik ontkennend worden beantwoord. Onbekende aspecten van Biesheuvel of zijn schrijverschap komen niet aan het licht.

Toch moeten Roodhorst en De Bruin maar blijven spitten in het materiaal dat zich in het Literatuurmuseum bevindt. Met dank ook aan Eva kunnen we ons gelukkig prijzen met hun inzet.

Frank van Dijl

J.M.A. Biesheuvel – Austerlitz-Parijs-Alaska. Nagelaten verhalen. Uitgeverij Brooklyn, 224 blz. € 23,50.