Slechts schemerig lentelicht

De Schotse schrijfster Ali Smith vertrekt in haar nieuwste romans vanuit de onweerstaanbare continuïteit van de seizoenen. Met de op zichzelf staande delen van haar tetralogie laat Smith ons het cyclische van het leven ondergaan. Kunst en literatuur helpen de personages bij al die metamorfoses. Maar in het derde deel Lente doorbreekt ze ons verwachtingspatroon. Het wordt geen vrolijke, nieuwe lente met gezellige feestdagen (Pasen, Hemelvaart, Pinksteren). Nergens klinkt het gefluit van een nieuw geluid in deze sinistere roman. De problemen in de huidige maatschappij overschaduwen het vluchtige, lichtvoetige en opgewekte dat normaliter vanzelf ontstaat als de zon meer gaat schijnen. Geen prachtig nieuw leven en daarmee gepaard gaande hoop terwijl de dagen lengen. Er schijnt slechts schemerig lentelicht terwijl de meeste passages zich in een ander seizoen afspelen (er wordt veel heen en weer gesprongen in de tijd om maar niet te veel in de lente te verwijlen).

Al in Winter kwam de Europese migratieproblematiek om de hoek kijken. De gevluchte jongedame Lux bracht als een moderne Jezus verlichting. Zij liet als buitenstaander zien dat verzet niet begint met grote woorden, maar met kleine daden: jezelf een vraag stellen en dan die vraag aan een ander stellen. In Lente kunnen de gevolgen van de Brexit en de vluchtelingenstroom niet meer onder de grond geschoffeld worden. Net als de sneeuwklokjes, tulpen en narcissen tonen ze zich in volle glorie. Smith roeit in deze roman tegen de stroom van het jaargetijde in: er komen geen machtig prachtige bloemen tot leven. Nee, we zitten opgezadeld met de rotzooi die we als maatschappij zelf hebben gecreëerd en die zich nu aan ons toont. Dat levert niet altijd prettige inzichten op en dat maakt deze roman zwaarder om te verteren. Zeker als je gemoedstoestand dankzij het zonnigere weer buiten wat onbekommerder is.

Smiths universum staat vanaf de eerste pagina zo stevig dat je je even in moet vechten. Het is zaak alle details goed in je op te nemen, want die doen ertoe. De vele kunstenaars en schrijvers die langskomen (de roman kent alleen al vijf motto’s!), vervullen een verbindende rol en het is aan de lezer om te bedenken wat Charlie Chaplin, Shakespeare, Rilke, Beethoven en Katherine Mansfield met elkaar en met de hoofdpersonen te maken hebben. In deel 1 maken we kennis met de tv- en filmregisseur Richard Lease die zichzelf het liefst uit het verhaal wist en die al maanden treurt om het verlies van zijn hartsvriendin Patricia Heal, roepnaam Paddy. Zij hield hem scherp, niet alleen beroepsmatig als scriptschrijver, maar ook als mens. Hun dialogen behoren tot de meest acute en actuele van de roman. Enkele voorbeelden:

Wat is er gebeurd met alle goede mensen in dit land?
Compassiemoeheid, zei Richard.
Rot op met je compassiemoeheid, zei ze. Dat zijn mensen die rondlopen met dode zielen.

En:

We praten niet over Trump, zei Richard.
We hebben het helemaal niet over die teringlijder, zei Paddy. Laten we nooit iets doen wat een demagogische narcist ons graag wil laten doen.
Alsjeblieft niet, Richard zei de tweelingbroer. En heb het ook niet over klimaatverandering of de opkomst van rechts of de migrantencrisis of Brexit of Windrush of Grendel of de Ierse grens.
Serieus? zei Richard. Dan is er niet meer over om haar mee op stang te jagen.
Noem het niet de migrantencrisis, zei Paddy. Dat heb ik al een miljoen keer gezegd. Het zijn ménsen. Het is een individu dat de wereld over gaat tegen alle verwachtingen in die met de dag slechter worden. Migrantencrisis. En jij bent nota bene de zoon van een migrant.

In deel 2 leren we Brittany Hall kennen, een studente die in dienst van de private beveiligingsfirma SA4A in een uitzetcentrum werkt om haar collegegeld te kunnen betalen. Niet voor niets heeft zij de naam Britt van Smith meegekregen in de maanden waarin de Brexit voltrokken had moeten worden. Dit geëngageerde deel toont de harde werkelijkheid waar vluchtelingen mee te maken hebben en de onbeschaamd oneerbiedige taal die gebezigd wordt als we het hebben over mensen van vlees en bloed die heel hun hebben en houwen in de waagschaal hebben gesteld in de hoop op een beter leven. Britt spreekt moeiteloos in de taal van het detentiecentrum: ‘We zijn geen hotel. Als het je hier niet bevalt, ga dan maar naar huis. Hoe durf je om een deken te vragen.’ Vriendje Joseph, alias Josh, verbreekt hun relatie zelfs om haar baantje, omdat zij zich zo geruisloos mee laat voeren in de politieke retoriek over migranten:

Beveiliging, zei Josh. Zo noem je dat. Ik noem het een illusie ophouden.
Wat voor illusie? zei ze.
Dat mensen buiten de deur houden is waar het allemaal om gaat, zei hij.
Waar wát allemaal over gaat? zei ze.
Brits zijn, zei hij. Engels.
Waar heb je het in jezusnaam over? zei ze.
Een muur om ons heen, zei hij. Onszelf in de voet schieten. Geweldige natie. Geweldig land.
Nu zit jij een culminatie van uitwerpselen uit te slaan, zei ze. Politiek correcte grootstedelijke liberale shit. Je plukt je meningen van internet en uit de kranten. Je bent zelf een kutculminatie van uitwerpselen.
Hoe dat zo? zei Joseph.
Hij zei het kalm. Hij was het soort kalm waar ze boos van werd. Hij praatte alsof hij gelijk had en zij ongelijk.
Nee, ect, Brittany, ik meen het. Waarom ben ik uitwerpselen? zei hij. Vertel het. Geef me een reden. Gewoon één goede reden.
Omdat ik het zeg, schreeuwde ze.
Zie je wel? zei Josh nog steeds op die kalme manier. Dat is wat het met je doet.
Beng. (Slaapkamerdeur)

In het derde en laatste deel van de roman komen de twee verhaaldraden samen dankzij een jong meisje dat de gave heeft om zichzelf overal in en uit te praten. De twaalfjarige Florence is een typisch Smithpersonage: als buitenstaander bewerkstelligt zij innerlijke transformaties en zorgt zij voor dynamiek:

Het meisje is als iemand of iets uit een legende of een verhaal, het soort verhaal dat aan de ene kant niet echt over het echte leven gaat maar aan de andere kant de enige manier is waarop je ooit echt iets zal begrijpen over het echte leven.
Ze zorgt ervoor dat mensen zich gedragen zoals ze zich zouden moeten gedragen, of alsof ze in een andere betere wereld leven.

We hebben ook in fictie een kind als Greta Thunberg nodig om de machinerie van het Westen te vermenselijken. ‘Zelfs een twaalfjarig meisje is in staat een heleboel van wat er op dit moment in de wereld gebeurt te doorzien.’ Smith vertelt het verhaal zonder het te vertellen. Onder de laag over de verhaalpersonages zelf zitten zóveel andere lagen. Die over het verhalen zelf, over de kracht van de vertelkunst was ook al in de eerdere delen aanwezig maar komt hier echt tot bloei. Smith leert ons dat er niet alleen een verschil is tussen narratieve strategie en realiteit, maar dat er ook sprake is van een symbiose. En ze toont ons de onnoemlijke, ver reikende macht van woorden, in een tijd waarin het Orwelliaanse newspeak in de politiek meer en meer gemeengoed lijkt te worden. Dankzij de ambachtelijke vertaalkunst van Karina van Santen en Martine Vosmaer hoef je je hoofd niet te breken over de veelvuldige woordgrapjes die Smith maakt en zitten er ook voor Nederlandstalige lezers actuele verwijzingen in (‘linkse huilie-huilie-praat’). Het wachten is op het laatste deel, Zomer, van deze weergaloze reeks die het tijdloze aan het tijdelijke paart en die je stil doet staan bij de uitdagingen waar wij in onze tijd mee kampen.

Miriam Piters

Ali Smith – Lente. Vertaald door Karina van Santen en Martine Vosmaer. Prometheus, Amsterdam. 300 blz. € 21,99.