Diversiteit in de poëzie

Kunstenaar en dichter Michael Tedja (1971) werd in Rotterdam geboren en heeft Surinaamse roots. Kijk, dit stuk is nog maar amper begonnen en we stoppen hem al meteen in een vakje, reduceren hem tot zijn afkomst. Haast als vanzelfsprekend maken we zelfs de associatie met Radna Fabias, die met Habitus een veelvuldig bekroonde bundel schreef en het levenslicht zag op Curaçao. Tot we het even opzoeken en vaststellen dat die twee landen bijna 1.700 kilometer van elkaar verwijderd zijn, grofweg de afstand van Amsterdam tot Vilnius. Alsof je dus automatisch een Nederlandse dichter in verband zou brengen met een Litouwse poëet en niet verder komt dan wuivende palmbomen, witte stranden en andere tropenclichés.

Met het schaamrood op de wangen beginnen we na deze valse start dan maar opnieuw. De titel van Tedja’s bundel, Exclusief, wordt meteen gespiegeld in de openingsregel van het eerste gedicht, ‘Oester’: ‘De inclusieve wereld heeft haar relevantie verloren.’ Exclusiviteit, inclusiviteit: de toon is meteen gezet. De maatschappij, of ‘samenleving’, wie daar al dan niet bij hoort en hoe je je daartoe verhoudt, of kort gezegd het thema ‘identiteit’, staat centraal. Wat dat betreft, is er wel degelijk een overeenkomst tussen Tedja en Fabias. Misschien omdat ze daar door hun huidskleur, hun anders-zijn – althans in de ogen van de hagelwitte Hollander – voortdurend aan worden herinnerd? Omdat je niet zomaar wordt aanvaard en toegelaten in de ‘gesloten oester’ waarmee Tedja onze samenleving uitbeeldt?

En is het niet treffend dat zowel Tedja als Fabias zich sterk bewust zijn van de associaties van (huids)kleuren zwart (gevaar, magie, het kwade) en wit (zuiverheid, reinheid, het goede)? Tedja’s regel ‘Ik vind rust in mijn donkere hart’, uit het gedicht met de toepasselijke titel ‘Duister’, zou je zelfs kunnen lezen als antwoord op Fabia’s verwijzingen naar zwartheid, ‘witte leugens’ en (steevast gecursiveerde) negers.

Nog steeds in het openingsgedicht ‘Oester’ (maar ook elders) denkt Tedja graag in vrij abstracte termen na om dan plots heel concreet en aards te worden:

En rondborstige blondines flyers uitdelen
Voor één van de vele filialen van de Hunkemöller

Dat soort scherpe contrasten of schokeffecten komen veelvuldig voor in deze bundel en houden de lezer scherp. Veel gelegenheid heeft die sowieso niet om zijn aandacht te laten verslappen. In het gedicht ‘Tulp’ bijvoorbeeld, laat Tedja de kans niet voorbijgaan om de associatie met seksualiteit in de verf te zetten en terloops op een ongemakkelijke waarheid te wijzen: het Hollandse symbool bij uitstek is eigenlijk Turks.

Rits, waar wacht je op?
Gulp, waar wacht je op?
Open. Waar wacht je op?

Met je rood gestifte bloemlippen.
Je bent Turks. Je komt uit Drenthe.
Het zijn de roepingen. Weet je?
De hete thee stroomt omhoog.

Het spel met meerduidige woorden komt regelmatig terug. In het gedicht ‘Pis’ maakt de dichter gretig het opstapje van ‘een burger op het bord’ naar inburgering; in ‘Maan’ laat een vrouw ‘zich kisten’ en zien we diezelfde kist even later verbranden ‘in de hitte van de ovenruimte’. Maar evengoed kan hij ongecompliceerd en eenduidig uit de hoek komen, met droge vaststellingen als ‘Ik doe aan waarheidsvinding’, of maatschappijkritische opmerkingen (‘Een cel is een klaslokaal zonder uitzicht op een baan’).

Wat de vorm betreft, experimenteert en varieert Tedja volop. Nu eens hanteert hij vrij strakke twee- of vierregelige strofen, dan weer dansen de regels over de hele bladspiegel of schakelt hij over op een prozagedicht in parlandostijl als ‘Korf’:

Een overdreven houding is een zwak teken in het intermenselijke
verkeer, zei hij. Hij is een Nederlander. Hij heeft geen gesprek gehad
met Afrika. Zij voelen en praten niet. Dat zijn vaardigheden die afge-
keurd worden. Er zijn tal van manco’s.

Een ander in het oog springend formeel kenmerk betreft de vaak voorkomende, bezwerende herhalingen, die we eveneens van Fabias kennen (zie bijvoorbeeld haar gedicht ‘is, is als’). Even vangen we zelfs een echo op van stadsgenoot Jules Deelder in het gedicht ‘Stem’ (‘Geen ei. Geen vis. Geen pin. Geen cent.’) In ‘Gevaar’, dat bij uitstek lijkt te dienen om te worden voorgedragen, sluit Tedja zelfs ogenschijnlijk aan bij een oude, orale traditie. Het effect van de anticlimax op het einde wordt daardoor op een humoristische wijze versterkt:

Het leren omgaan.
Het leren omgaan met anderen.
Het leren omgaan met anderen is essentieel.
Het leren omgaan met anderen is essentieel voor de stoelgang.

Besluiten doet Tedja met twee vertalingen, respectievelijk uit het Engels en het Surinaams. Het eerste komt van Gean Moreno, het tweede van de in 2000 in Amsterdam overleden Edgar Cairo. Omdat je met dichters nooit helemaal zeker weet of ze je in de maling nemen, hebben we het voor de zekerheid even opgezocht: het zijn geen pseudovertalingen. Door ze in deze bundel in te lassen, bevestigt Tedja dus eigenlijk het auteurschap van de literaire vertaler.

Tedja en Fabias brengen dus wat welkome diversiteit in de nog steeds zeer wit gekleurde Nederlandstalige poëzie. Daarbij kunnen ze niet om het thema ‘identiteit’ heen, al geldt dat eigenlijk voor alle kunstenaars, of sterker nog: voor elke levende ziel. Daarbij dient wel te worden opgemerkt dat identiteit in hun geval geen monoliet is, geen in stenen tafelen uitgehakte, onbetwistbare waarheid, maar een vloeibaar, veranderlijk, meervoudig gegeven dat als water door je handen sijpelt wanneer je het probeert te vatten. In dat opzicht is het trouwens raar dat het thema door rechtse, ‘identitaire’ partijen is gekaapt, terwijl iedereen met die vraag bezig is en ook de linkerkant van het politieke spectrum er goed aan zou doen om niet van het thema weg te vluchten. In afwachting daarvan is de nuance en verdieping die Tedja, Fabias en anderen aan het debat toevoegen, oneindig veel interessanter dan de simplistische slogans die we inmiddels gewend zijn.

Daan Pieters

Michael Tedja – Exclusief. IJzer, Utrecht. 64 blz. € 17,50.