Een voorgevoel van naderend onheil

In de zomer kom ik graag uit mijn literaire comfortzone om iets te lezen wat ik doorgaans niet zo snel oppak: thrillers bijvoorbeeld. Omdat Thomas Olde Heuvelt een zekere status heeft gekregen met Hex was ik wel benieuwd naar zijn werk al kon Dolores Dolly Poppedijn, het geschenk voor de Spannende Boekenweken mij niet direct bekoren (en onze Tzumcast was ook niet heel erg enthousiast). Dit jaar verscheen echter ook Echo, een meer dan 600 bladzijden tellende turf, die het succes van Hex zou moeten evenaren.

Het verhaal draait om de zevenentwintigjarige Nederlander Nick en zijn vierentwintigjarige Amerikaanse vriend Sam (homoseksualiteit is geen thema, maar het is wel prettig dat hoofdpersonen in zo’n publieksboek eens gay zijn). Bij de beklimming van de berg Maudit door Nick en zijn klimmaatje Augustin (Sam heeft een hekel aan bergen, je komt later te weten waarom) gaat er van alles mis. Tijden, hoogtes en afstanden lijken niet te kloppen. Het eindigt allemaal in een drama, waaruit Nick met een compleet geschonden gezicht als enige terugkeert. Wat blijkt: de ziel van de berg heeft bezit genomen van Nick en zorgt via hem ervoor dat andere mensen in zijn buurt gek worden, doodgaan of zelfmoord plegen. Sam, eerst bang voor het gehavende gezicht van zijn vriend, probeert de liefde groter te laten zijn dan zijn afkeer en probeert erachter te komen wat ze precies kunnen ondernemen tegen die dodelijke ziel van de berg die in zijn vriend huist.

Misschien ben ik te rationeel voor het genre, maar ik haak al af bij het woord ziel (wat nog slechts de opmaat is voor allerlei hocus-pocus later). Toch wil ik graag doorgronden waarom veel mensen dit boek toch goed vinden. Een deel van de aantrekkingskracht, die mij juist afstoot, is dat er continu iets aan het gebeuren is of staat te gebeuren. Mensen zijn continu bang, of ze staan te gillen. Er wordt continu in de tekst zelf expliciet gemaakt dat er nu werkelijk iets ergs te gebeuren staat.

Augustin doet wat er van hem wordt verwacht en ik ben verheugd over onze plotselinge snelheid, zonder ook maar even mijn waakzaamheid te verliezen… niet beseffend dat het noodlot al heeft toegeslagen.

Of:

Maar met de laatste opmerking had ze wel degelijk een snaar geraakt en ik ging de avond in met een zware knoop in mijn maag. Een zware knoop en een voorgevoel van naderend onheil dat ik maar niet kon afschudden.

Een setje clichés achter elkaar. Het merkwaardige is dat Olde Heuvelt heel bewust is van de trucs van het genre en die soms zelfs door zijn hoofdpersonen laat benoemen.

Zeggen dat je nekharen ervan overeind gingen staan zou niet eens een cliché zijn, maar een hele cliché-soufflé, en toch was het zo.

Of:

Misschien was het omdat Céciles spoor volgend door het ijzige landschap van je plotse twijfel – wie ben ik om een metafoor niet in te koppen als ik er een zie – letterlijk alle mogelijkheden opengooide.

Als je al zo bewust bent van je taal, waarom gebruik je dan niet andere woorden? Je zou de schuld nog kunnen afschuiven op de belangrijkste vertellers, Nick en Sam die misschien minder taalgevoelig zijn dan hun schepper die beter zou moeten weten.

Wat ik in dit verhaal niet snap is de positie van de verteller. Bij het geschenkboekje was die ook heel vreemd, een vrouw die achteraf haar verhaal vertelde, maar als je het verhaal tot het einde las, dan vroeg je je af wanneer ze dat dan verteld zou hebben. In Echo houden Nick en Sam hele notitieboeken bij, digitale dagboeken en je vraagt je continu af waarom ze die hebben geschreven, voor wie en belangrijker: wanneer? Daarbij is het boek zo geconstrueerd dat elk hoofdstuk (of ze nu door de een of de ander geschreven zijn) de titel draagt van een beroemd meesterwerk, waarna een citaat volgt uit dat werk en daarna begint het verhaal van Sam of Nick pas. Je wordt dus telkens uit het verhaal gehaald en krijgt aan het begin van het hoofdstuk een soort metatalige boodschap mee waarna je weer in het verhaal moet komen. Ik snap de keuze om het verhaal op die manier te vertellen niet. Je kunt toch ook gewoon een wisselend ik-perspectief gebruiken zonder die constructies van ‘Aantekeningen’ of ‘Digitale dagboekfragmenten’? Sam schrijft bovendien in het Nederlands (waarom?) doorspekt met Engelstalige terminologie die jongeren eigen is of die bij het genre horen. Dan krijg je zinnen als:

Geef toe, als die berg Nick kon haunten, als die berg Nick kon possessen, dan was dit alleen maar origin.

Of:

Fuck dat, hij was eng op een heel nieuw level. Milly-Shapiro-in-Hereditary-eng.

Of om alle voorgaande bezwaren – het overbewust zijn van de constructie door de hoofdpersonen als zij aan het vertellen zijn, het gebruik van clichés, het Engels en de thrillercodetaal – in één citaat te vangen:

Sorry voor die cliffhanger, maar na die info influx (info OVERLOAD – all caps zoals Julia zegt) vond ik het tijd om naar de volgende dag te cutten. Je zult je nu wel afvragen, Sam WT-fucking-F? Shivering with anticipation. Nou, maak je geen zorgen: ik zal het je allemaal vertellen. Zo meteen.

In dit citaat zit een expliciet aangesproken lezer. Zou je echt in je ‘aantekeningen’ een lezer aanspreken? Het is geen ongebruikelijke manier van vertellen om een lezer aan te spreken, maar juist weer niet binnen aantekeningen.

Ik blijf dus aan heel veel haken bij dit boek en dan heb ik het nog niet had over de vele intertekstuele verwijzingen binnen het verhaal (van de Griekse oudheid tot Mike Pence) of de volstrekt ongeloofwaardige ontknoping (waarbij ook nog een overbodige autorit vanuit Zwitserland naar Nederland en terug een rol speelt). De spanning, die me zo nadrukkelijk werd opgedrongen, voelde ik totaal niet. In het nawoord staat dat Olde Heuvelt na het succes van Hex een writer’s block kreeg. Echo wil veel te veel en kan dat niet waarmaken. Ik hoop dat de schrijver zijn onbevangenheid terugkrijgt.

Coen Peppelenbos

Thomas Olde Heuvelt – Echo. Luitingh-Sijthoff, Amsterdam. 616 blz. € 21,99.

(foto Mont Maudit via eltouristo op Wikipedia, CC BY-SA 3.0)