Sardonische gedichten

‘Vel over been’ zeg je van iemand die erg mager is. Wanneer zeg je ‘Hoop over been’? Dat is de titel van de nieuwe, derde, bundel van Joep Kuiper. Er is weinig hoop of: de hoop is maar mager of is het erger?

In het titelgedicht staat een jongen voor de etalage van een reisbureau. Het ziet er niet mooi uit:

de etalage hangt van dromen aan elkaar
stapvoets loopt een scheur
dwars door de ruit, van Malta naar Amsterdam

voor de etalage staat een jongen stil
zijn ogen volgen de route
in zijn spiegelbeeld een skelet, hoop over been,

magere blik waarmee hij de advertenties verslindt
van onbetaalbare realiteiten:

Verder in het gedicht blijkt het wellicht te gaan om een vluchteling op Malta, die zijn brood moet verdienen met het versjouwen van koffers van toeristen. De beeldspraak ‘zijn spiegelbeeld een skelet’ is een hyperbool.

De omslagillustratie van David Slebodnick, bekend om zijn vaak gruwelijke voorstellingen, laat een dreigend roofdier zien, waarschijnlijk een hyena. De gedichten in de bundel zijn sardonisch te noemen, bitter grimlachend. Het wereldbeeld is dystopisch. Een parachute zou ons moeten beschermen tegen een val, maar in het gelijknamige gedicht gaat het zo:

wat als de parachute hapert
als je koeien als kool ziet groeien
als zelfs het gras in de wei voor je wegrent
als er geen mens is om je hand vast te houden

het beste wat je kan doen:
weer opstaan en het opnieuw proberen’

Hoop over been, want in het geval van de haperende parachute zullen gauw de botten zichtbaar zijn.

‘als je koeien als kool ziet groeien’ is een grappige vergelijking. De koeien komen snel dichterbij. Het wegrennen van het gras zal herkend worden door elke parachutespringer en door filmbeelden kunnen ook anderendat beeld waarderen.

De dichter grossiert in bijzondere beelden. Hij noemt ‘de berg’ ‘een schone hoer’, omdat de berg mooi is en aanlokkelijk, door iedereen te bestijgen ‘met haar blinde flanken in de ochtendmist / als benauwde dijen onder een labyrint van lakens / elke slag omhoog.’

Het gaat in dit gedicht om een wielrenner. Velen gaan hem voor: ‘het zweet van anderen / dat als een dode rivier richting de vallei // van mijn bewustzijn stroomt / alles om mij heen / verdwijnt, wat overblijft / zijn mijn fiets en ik, de weg naar boven // wordt de weg naar binnen’. 

Hier speelt hij met een tekst van Xenophon. Het gaat om twee wegen: katabasis, de weg omlaag naar de nacht van het on- of onderbewuste, en anabasis, de weg omhoog uit het onbewuste naar het daglicht van het bewustzijn. Paul Rodenko gebruikt dit in zijn beschouwingen van de Vijftigers: (‘een mond die helder noemt wat donker opkomt’).

We vinden bij Kuiper zelfs een stijlfiguur die geliefd was in de Renaissance, bijvoorbeeld bij Hooft en Huygens: paronomasia.

Hij schrijft: ‘er sloopt een koe door zijn hoofd, bonkt / haar heilige horens / tegen de keerzijde van zijn schedel’.

Het is een koe uit India.De koe ‘sluipt’ door zijn hoofd, maar sloopt ook een en ander. Hier speelt hij met woorden die in klank op elkaar lijken. Ook in een titel is dat woordspel aanwezig: ‘De afval-garde’; het gaat over de jeugd die misbruikt en mishandeld wordt.

Een kind, behorend tot de avant-garde, ontsnapt en vlucht op de rug van een arend ‘zijn blauwe plekken nauwelijks zichtbaar nog tegen de ondergaande zon’.

Het drukke verkeer op Mount Everest wordt bespot in een gelijknamig bericht: ‘de ene verwonding in de volgende / van de ene verwondering in de andere’.

In ‘Wintermiddag in Alaska’ heeft hij het over een ‘droomdoffe kamer’, een onbekend adjectief, maar de lezer begrijpt het wel. Het gaat om een verloren liefde. Het gedicht eindigt met ‘een herinnering die met jou is, verslonden’. Alsof een wolf aan het werk is geweest.

We vinden veel antithesen, in het bijzonder een oxymoron: ‘slank breekijzer’, ‘logge tengerheid’, ‘betrouwbaar geweld’.

De zeven afdelingen verschillen niet in woordspel, surrealistische beelden en bittere humor.

Remco Ekkers

Joep Kuiper – Hoop over been. Karaat, Amsterdam. 72 blz. € 18,95.