Waarlijk schrijverschap

De vijfde roman van H.M. van de Brink is wéér een pareltje. Ook in Aurora schrijft toont hij zijn vernuftige vermogen om personages à la minute te bezielen, zonder te vervallen in uitvoerige, ingewikkelde psychologisering of gratuite duiding. En passant laat hij zijn hoofdpersoon Pla luchtig stilstaan bij het vakmanschap van het schrijven. Die passages brengen intrigerende dubbele bodems aan. Het parafraseren van de inhoud doet het werk eigenlijk onrecht. Het gaat niet zozeer om wat er voorvalt, of om wat er herhaaldelijk gebeurt. Deze roman is veeleer een zintuiglijke ervaring, waarin tijd geen noemenswaardige rol speelt, omdat die er in overvloed is.

In het eerste deel met de titel ‘Aan boord’ maken we kennis met de nurkse, eenzelvige hoofdpersoon, Josep Pla. Hij is oud, een beroemd schrijver en ‘hij hoeft met niemand meer rekening te houden als hij dat niet wil. De roem is betrekkelijk laat gekomen, maar past hem als een oude warme jas.’ Hij heeft zijn grootouderlijk huis in Catalonië verlaten voor een bootreis naar Buenos Aires, waar Aurora, de liefde van zijn leven, al twintig jaar woont. Zij heeft hem al die jaren brieven gestuurd en het zijn die brieven waar hij iedere dag naar hunkert. Hij betaalt haar voor wat zij hem schrijft. ‘Dus mag hij eisen aan de brieven stellen, of, nu ja, tenminste wat verwachtingen hebben.’ Hij hoopt dat de brieven hem teruggeven ‘wat hij van alles het meeste mist, zomer, jong zijn, opgaan in haar, een brief die hij met een hand vasthoudt terwijl de andere zijn broek losknoopt, naar zichzelf tast en dan, hopelijk, voelt dat hij nog leeft.’

Het is even wennen, het tweede deel van de roman, dat na 120 pagina’s aanbreekt. Met tegenzin verlaat je, net als Pla, de hunkering en het smachten. De realiteit is daar. Pla bevindt zich nu in het huis van Aurora en Carnicero, de man met wie ze samenleeft. Afwisselend krijgen we nu het perspectief van Pla en Aurora, dat vaak diametraal tegenover elkaar blijkt te staan. Pla’s escapistische inborst laat hem ook in haar buurt ‘dwalen tussen hier en daar, toen en nu, heen en weer over de oceaan’. Aurora was ‘ver weg geweest en toch dichtbij, nu was ze dichtbij en toch niet zo bereikbaar als hij zou willen.’ Ze hebben vaak seks, zo gauw als Carcinero de hort op is, maar het blijkt lastig om ‘de afstand tussen de vroeger en de huidige Aurora te overbruggen’. Pla blijft in het ongewisse over de precieze gang van zaken rondom het ontstaan van de erotisch getinte brieven, terwijl wij als lezers het naadje van de kous te weten komen.

Het derde, uiterst korte, deel, Tamariu, bezingt de lokroep van de zee waar Pla als verstokt romanticus geen weerstand aan kan bieden, maar ook hier zit een diepere laag. Van den Brink brengt zelf onder woorden welk magistraal kunstje hij met deze prettig lyrische, verstilde roman bij ons flikt:

Als je lang naar de zee kijkt, lijkt het of je samenvalt met wat je ziet. De zee, zo concludeert hij, komt dus neer op niets. Wie erover wil schrijven heeft vissen nodig, schepen, desnoods alleen een bootje met een latijnzeil zoals ze hier al meer dan duizenden jaren varen, op weg naar een ondiepte waar het goed vissen is op zeebaars, krab en mul, de rotsen van de kust, vogels erboven. Dingen met namen en een geschiedenis. Dan pas valt er iets van te maken.

Pla legt uit wat Van den Brink in zijn roman lukt: hij weet de fysieke sensatie van een manisch verlangen in woorden te vangen door ons dingen met namen en een geschiedenis te presenteren. Van den Brink baseert zich voor romanpersonage Pla op feiten uit het leven van Josep Pla, de grootste schrijver van Catalonië. Hij heeft naar eigen zeggen ettelijke pagina’s over deze man gelezen, nadat hij in een zomervakantie toevallig op een aan hem gewijd museum stuitte. Josep Pla zou duizenden brieven hebben geschreven aan een geliefde, maar geen enkele is bewaard gebleven. Van den Brink ent zijn roman op deze mysterieuze obsessie. Via nauwgezette observaties, mijmerende overwegingen en traag denken kruipen we in het hoofd van Pla. Prousts romankunst heeft hem geïnspireerd. En zo bevinden we ons in een Russische matroesjka: Van den Brink presenteert ons Pla, maar Pla zelf zegt dat hij modelleert à la Proust. In de roman staat Pla stil bij de werkwijze van Proust als hij enkele bladzijden herleest over het dorp dat Proust ‘Combray’ noemde:

Waarom heeft hij de echte naam niet gebruikt? Uit angst dat men hem controleren zou, en met fouten confronteren? Wilde hij zich vrijheid en ruimte verschaffen? Alsof je een alibi nodig hebt om de werkelijkheid zo te beschrijven als het je uitkomt.

Van den Brink lijkt Pla woorden in de mond te leggen die zijn eigen werkwijze verraden, die zíjn spel met feit en fictie verwoorden. Beide motto’s hadden de lezer al op scherp gezet. De eerste van Josep Pla verwoordt de onbestendigheid van herinneringen: ‘Alles leek een verzinsel’. De tweede van Joseph Conrad luidt ‘Words, as is well known, are the great foes of reality.’

Zou Josep Pla nog leven dan zou hij ongetwijfeld verguld zijn geweest met deze roman. Van den Brink houdt zich namelijk aan Pla’s adagia over het schrijverschap, zoals aan de volgende die uit Coses vistes, een van de vele geschriften van Pla en die ik in Engelse vertaling geef:

The writer today gets close to reality, the marvellous, enormous, mysterious reality that turns around us and which we turn over in our minds, and only that literature which bases itself on the real and seeks out intimate feelings is accepted as true.

Anderzijds speelt hij een verfijnd dubbelzinnig, ironisch spel met dit soort uitspraken door personage Pla als een Droogstoppel te laten fulmineren tegen verzinsels en tegen romans, zeker romans (zoals die van Van den Brink zelf) die

als een kind in een poppenhuis voor godje speelden en dan zoiets als natuurgeweld zouden gebruiken om het karakter van hun personages heftig onder druk te zetten, in een dramatische scène hun ware aard te onthullen, het conflict op te lossen of ze tenminste tot een verbluffend inzicht te laten komen. Dat noemden ze ‘de ontknoping’ en hij voelde er niets voor om er deel van uit te maken.

Bovendien cirkelt Aurora schrijft rond dezelfde thema’s als Pla’s geschriften: de waarde van herinneringen, het scheppende vermogen van schrijven, de grens tussen fictie en non-fictie en de paradoxale verhouding tussen boude adagia over het schrijfambacht en eigen werk.

H.M. van den Brink heeft het geduld, talent en het vakmanschap om een breed en dicht gewoven net van naar elkaar verwijzende details te maken, zonder dat die details naar de voorgrond dringen. Zijn boek is niet alleen een Proustiaans onderzoek naar de verloren tijd, maar evenzeer naar het tastbaar maken van het universele verlangen naar onvergankelijkheid. En in de onderstroom pluist hij uit wat waarlijk schrijverschap behelst. Naar woorden voor mijn lezerservaring hoef ik, o ironie, niet te zoeken, want Pla verwoordt tijdens het lezen van Proust dankzij Van den Brink subliem wat het lezen van Aurora schrijft tot een feest maakt:

de opeenvolging van welgekozen woorden, de herinnering aan de herinnering die niet in waarheid resulteert maar in een werkelijkheid waarvan de onbetrouwbaarheid er niet toe doet, niet de vertelling dus, maar de stijl, de komma die een zijpad wijst, de verwijzing naar verloren geuren, de smaak van een vergankelijk lichaam, de taal zelf

Miriam Piters

H.M. van den Brink – Aurora schrijft. Atlas contact. Amsterdam/ Antwerpen. 240 blz. € 21,99.