Wat weg moet en wat kan blijven

En ja hoor, de boeken van Van der Heijden komen bij mij ná die van Hermans – die moeten naar de nieuwe inzichten dus van plek wisselen. In het computertijdperk is de ij niet de voorlaatste letter van het alfabet, maar een combinatie van twee letters, vergelijkbaar met au, ei, oe en ui. Dat betekent dat je bij het op alfabet zetten van boeken op auteursnaam soms een keuze moet maken die tegen je gevoel in gaat. Ik noemde dat eerder de Wet van IJ. Die bepaalt dat ‘bij’ voor ‘bil’ en ‘dij’ vóór ‘dik’ gaat.

Nu ik mijn boekenkast opnieuw aan het inrichten ben, zal ik deze wet consequent toepassen. Dus Van der Heijden gaat naar voren. Stel nu dat ik ook boeken had van een schrijver met de naam Van der Heyden, dan had ik een rijtje Van der Heijden, Hermans, Van der Heyden.

Nog gekker is dat ik Annejet van der Zijl, nu nog hekkensluiter bij de afdeling Nederlandse literatuur, tussen Michaël Zeeman en Aya Zikken moet zetten. De laatste auteur bij de Nederlanders is nu Gerrit Jan Zwier.

Maar wat te doen met Gijs IJlander?

Volgens de Wet van IJ moet hij een flink eind terug. Hij staat nu tussen Nachoem Wijnberg (die zelf ook een plank omhoog moet) en Rik Zaal en komt tussen Philip Huff en Moses Isegawa. Zou je daar zoeken naar een boek van een schrijver die IJlander heet? Een computer misschien wel, mij komt het vreemd voor. Van Dale heeft zeven bladzijden met woorden die met ‘ij’ beginnen, daaronder ook woorden met ‘IJ’ – het IJ, IJslander, IJzerbedevaart – en al die woorden staan tussen de afkorting i.i.g. en het persoonlijk voornaamwoord ‘ik’. Voor de ‘z’ komt bij Van Dale de ‘y’. De woorden die met een ypsilon beginnen vullen iets meer dan twee bladzijden.

Dus ik moet er maar doorheen bijten. Van Dale zal het wel het beste weten.

Je denkt als je aan de boekenkast begint: dat varkentje was ik wel even, en ook bij huisgenoten overheerst de gedachte dat het een eenvoudig klusje is – een stapel boeken pakken, het stof eraf blazen, selecteren wat moet blijven en wat weg mag – maar je ziet het: als er geen problemen zijn, verzin ik ze wel.

Intussen heb ik al aardig wat boeken verzameld die ik niet per se hoef te behouden. Ik zal hier enkele factoren onderscheiden die daarbij een rol spelen. 

In de eerste plaats blijk ik nogal wat boeken dubbel te hebben. Dat kan zinvol zijn. Van De avonden en van Op weg naar het einde koester ik verschillende leesexemplaren die mee op reis gaan. Van beide titels heb ik ook een eerste druk, maar die zijn veilig opgeborgen, stofvrij, in een donker kastje, en natuurlijk maken de teksten ook deel uit van het Verzameld Werk. Van Hermans heb ik romans en essaybundels in de Volledige Werken én als losse uitgaven. Andere boeken die ik dubbel heb, zijn bijvoorbeeld de eerste druk van een titel en daarvan de latere goedkope paperbackuitgave, of een mooi-gebonden uitgave en een pocket. (Voor pockets heb ik een oude Salamander-molen, ooit door Boekhandel Landsman, waar ik tegenover woonde, afgedankt.) 

Toen ik nog recensent was, kreeg ik boeken door de uitgevers toegestuurd – gevraagd en ongevraagd. Bij Het Vrije Volk verdeelde mijn chef Jan Briër de boeken. Hij deed er briefjes in waarop hij de prijs noteerde. Nu ik de verzameling stuk voor stuk door mijn handen laat gaan, vind ik in sommige boeken die briefjes terug, vaak een langs een lineaal afgescheurd stuk papier dat anders zou worden weggegooid – de achterkant van een overbodig geworden fotokopie bijvoorbeeld of een half gebruikt vel kopijpapier. Nu heet dat duurzaam. Ik herken het handschrift uit duizenden.

Het was onmogelijk om alle boeken te recenseren, er verdwenen er dus ook ongelezen in de kast. Heb ik er nadien ooit naar omgekeken? Als het antwoord ontkennend is, kan het boek weg, tenzij de auteur ervan later nog een interessant oeuvre bij elkaar heeft geschreven. Debuten van schrijvers die ik wel heb gelezen en besproken, maar die later nooit meer iets van zich hebben laten horen, kunnen ook weg. Dat ruimt lekker op.

Dan zijn er ook schrijvers die ongeveer twee boeken per jaar publiceren. Als zij niet behoren tot de schrijvers die ik compleet wil hebben (ik noemde al Hermans en Reve), hoef ik niet alles wat al dan niet toevallig in mijn verzameling terechtkwam te behouden. Neem Brusselmans, voor wie ik een groot zwak heb, maar een hele plank Brusselmans (als je het daar al mee redt) vind ik dan weer overdreven.

Ik kom ook boeken tegen die eigenlijk verkeerd staan. Haalt jazz de eenentwintigste eeuw? van J. Bernlef gaat naar de muziekkast, De Encyclopedie van de Domheid van Matthijs van Boxsel staat beter op de plank filosofie en de interviews van Bibeb en Ischa Meijer verhuis ik naar de zolder waar ik een hoekje journalistiek heb ingericht, maar Brief aan mijn moeder, Een rabbijn in de tropen en Het jongetje dat alles goed zou maken van Meijer blijven bij de Nederlandse literatuur. Alleen moet Meijer opschuiven. Hij staat na Josepha Mendels, maar hoort – zie boven – tussen Van der Meer en Mendels.

Het uitkammen van alle dertig planken met Nederlandse literatuur heeft geresulteerd in drie Albert Heijn-kratten met boeken waarvan ik bereid ben afstand te doen. De vraag dringt zich op waar ik met die boeken heen moet. Daarover graag de volgende keer.

Afbeelding: het handschrift van Jan Briër, destijds mijn chef bij Het Vrije Volk. Hij noteerde de prijs van het boek en in dit geval een hint naar de titel: Neel Doff – Dagen van honger en ellende. Het leven van Keetje Tippel (1984).