Eerste roman van Rascha Peper smaakt naar meer

Een kleine roman, deze eerste van Rascha Peper, die vorig jaar debuteerde met de verhalenbundel De waterdame. Een kleine, maar mooie roman waarin alles met alles samenhangt op een onnadrukkelijke manier, zoals W.F. Hermans bedoeld moet hebben toen hij het gebod uitvaardigde dat in een roman geen mus van het dak mag vallen zonder dat dat betekenis heeft. Mussen komen in het boek niet voor, ‘maar zij is bang voor kraaien, voor déze kraaien althans.’

De ‘zij’ is Olga, een vrouw van een jaar of dertig die met haar man, werkzaam bij de Verenigde Naties, in Wenen woont. Daarvoor was het Bonn, daarvoor New York. Maar in Wenen wordt zij ‘;gemeen ziek’. Als de ziekte is overwonnen, maar zij een chronische vermoeidheid niet van zich kan afschudden, bezoekt zij een psychiater. In Wenen!

Oesters begint met de uitvoerige beschrijving van het dierenschedeltje op zijn bureau. Op de tweede bladzijde valt het oog van Olga op een affiche voor een tentoonstelling van negentiende-eeuwse stillevens. Later blijkt het stilleven in het algemeen, en één doek in het bijzonder, in haar leven een belangrijke rol te spelen: een ‘vanitas’ uit de zeventiende eeuw, toegeschreven aan een leerling van Paul Claesz. Op het doek een schedel en een opgezet aapje. Als elke ‘vanitas’ – latijn voor ‘ijdelheid’ – symboliseert het de vergankelijkheid.

Olga ziet het doek voor het eerst in de villa van Frank Winter, haar veertig jaar oudere minnaar. Die villa blijkt dan – de schrijfster meldt het op een van de laatste bladzijden van haar boek als terloops – ook nog Panta Rhei te heten, Griekse woorden die zoveel willen zeggen als: alles is aan voortdurende verandering onderhevig. Letterlijk: ‘alles vloeit’, ‘alles stroomt’, ongeveer zoals de seizoenen in hun eeuwige ritme van ontluiken, bloeien, afsterven en berusting. De jaargetijden bepalen ook het ritme van deze roman. De naam van de minnaar is in dit verband niet toevallig gekozen.

Het is zomer als Olga Frank ontmoet. Zij is twintig, hij negenenvijftig. Maar hij blijkt iets te hebben dat haar aanspreekt en er ontwikkelt zich een verhouding waarvan de hoogtepunten zich hoofdzakelijk in de weekends afspelen, want Olga studeert in Amsterdam en Frank drijft een kunsthandel in Zeeuw-Vlaanderen. Hij houdt van stil leven. Het wordt herfst, het wordt winter: de onverbiddelijke tijd verglijdt en elke veertien dagen reist Olga naar Zeeland.

Het raamwerk van het boek is de episode in Wenen. We worden deelgenoot van het verhaal vanuit het perspectief van de dertigjarige vrouw die van haar ziekte herstelt. Over de aard van de zieke vernemen we niets meer dan dat deze ‘gemeen’ is. Er is sprake van een internist en er wordt op gezinspeeld dat Olga haar haar heeft moeten afknippen. Is haar schedel gelicht? Langzamerhand wordt zij weer de oude. Haar psychiater, dfr. Kroch, graaft in de krochten van haar ziel.

Het boek heet Oesters omdat Frank dol was op deze weekdieren, wellicht ook vanwege de seksuele allusie. En tenslotte staat op bladzijde 118 deze zin: ‘Sommig verdriet zet zich vast als een oesters een dakpan en zit daar stilletjes maar hardnekkig en laat zich niet wegspoelen.’ Toch is het geen freudiaanse roman. Het is een Bildungsroman over de groeipijnen waarmee het volwassen worden gepaard gaat en over de littekens die dit proces achterlaat.

Natuurlijk is Olga nooit blind geweest voor het enorme leeftijdsverschil tussen haar en Frank: ze wéét dat deze liefde meer dan enige andere liefde, niet eeuwig kan zijn, maar ze voelt zich schuldig en een verraadster als ze verliefd wordt op de briljante student Harold Kingley. Het wordt een serieuze relatie maar niettemin zet Olga haar bezoekjes aan Zeeuws-Vlaanderen voort: ze kan niet zonder Frank.

Het onvermogen om een keuze te maken wordt door Rascha Peper op nuchtere, maar toch ontroerende wijze beschreven. Dat het uiteindelijk tot een keuze komt is natuurlijk onvermijdelijk. Olga trouwt met Harold en verneemt in New York toevallig dat Frank is gestorven. Later zal haar omgeving zeggen dat zij toen zo afstandelijk reageerde. Met niemand praat zij ooit over haar eerste grote liefde. Tot ze ziek wordt.

Rascha Peper weet in haar eerste roman de verhouding van een zeer jonge vrouw met een veel oudere man op een ingetogen manier aannemelijk te maken. Geen kleffe, onsmakelijke details – de man wordt liefdevol beschreven, ook de tekortkominkjes die met zijn leeftijd te maken hebben: het trillen van zijn handen, de plooien van zijn buik. De liefde van Olga voor Frank, die haar vader had kunnen zijn (haar gróótvader, grapt hij zelf), wordt door de schrijfster zo beschreven dat je als lezer meeleeft.

Het is zeker de verdienste van Peper dat zij een beladen thema als dit in het vrij korte bestek van deze roman zo uitputtend heeft weten te behandelen zonder in sentimenteel of pathetisch realisme te vervallen. Zij heeft aan een simpele verwijzing voldoende om de toon te zetten (het motto is ontleend aan het gedicht ‘Het onherroepelijke’ van Ida Gerhardt) en verder heeft zij oog voor symboliek. Zonder dat het bestudeerd aandoet past alles in dit boek in elkaar. Het smaakt naar meer.

Frank van Dijl

Rascha Peper – Oesters. L.J. Veen.

Deze recensie verscheen eerder in Algemeen Dagblad van 28 maart 1991.