Niet al te Bijbelvaste Hoog- en Klaagliederen

‘De godsdienst is een goede zaak, / En geeft het mensdom veel vermaak.’ Met deze fraaie dichtregels probeert Lukas de Wilde in Multatuli’s Woutertje Pieterse in het gevlij te komen bij Meester Pennewip. En Lukas was niet de eerste die religie en entertainment met elkaar in verband bracht. Vele componisten, schilders en dichters gingen hem voor. En minstens evenveel zouden er nog volgen. Dat sommige zich daarbij minder Bijbelvast tonen dan anderen, kan uiteraard niemand verbazen.

Vooral het oudtestamentische Hooglied van Salomo heeft in de loop der eeuwen een ware triomftocht door de schone letteren gemaakt. Voor wie de tekst kent, mag dat geen verrassing heten. Het Hooglied is zonder enige twijfel het meest lyrische geschrift uit de bijbel, waarin de liefde en de erotiek in de vorm van een tweespraak tussen geliefden haast on-Bijbels worden bezongen.

Het is een tekst waar Hugo Claus in 1964 wel raad mee wist. Zijn bundel Oog om oog is helemaal gevormd naar het Hooglied, compleet met dialogen tussen een man en een vrouw die elkaar beurtelings aantrekken en afstoten. Ook de overeenkomsten tussen het zwartharige meisje en de zeeman uit Oog om oog en de jonge prinses en koning Salomo uit het Hooglied zijn te opvallend om te negeren. En nu met de moderne Bijbelvertalingen ook de heilige boeken weer voor iedereen toegankelijk zijn, is het misschien een aardig idee om er op school eens mee aan de slag te gaan. Voor hier volsta ik met twee passages, één uit het Hooglied en één uit Oog om oog.

Mijn ziel keert zich om. Zij zinkt, zij
gaat ten onder in je golven. O red mij,
ik verdrink, o haal me binnen in je bootje

En:

je brengt me in vervoering
je brengt me in verrukking
met maar één blik van je ogen,
met één flonker van je ketting.

Aan u de vraag welke tekst van Claus is en welke uit de Bijbel komt. Voor een verdere uitwerking van het intertekstuele spel tussen deze twee bronnen, verwijs ik naar mijn artikel ‘Oog om oog: Claus’ eigen laaglied’.

Ook Judith Herzberg heeft het Hooglied bewerkt. Dat was in 1971 in opdracht van ik meen de IKON. Herzbergs tekst ligt wat dichter bij de bron en is ook wat lichter van toon dan die van Claus. Dat is niet zo vreemd, als je bedenkt dat haar 27 Liefdesliedjes bedoeld waren voor een kinderprogramma van de interkerkelijke omroep. De teksten zijn destijds door een popgroep op muziek gezet en de bundel behoort inmiddels tot de zes best verkochte uit de vaderlandse literatuur. Dat zal vermoedelijk ook komen doordat Herzbergs ‘Hooglied’ de kinderpoëzie verre ontstijgt:

Waar kan ik je vinden
mijn lief, mijn beminde
waar weid je je schapen
waar laat je ze grazen
waar laat je ze rusten
als de zon op zijn hoogst is
mijn lief, mijn beminde?

Als je dat niet eens weet
mooi meisje, beminde
loop dan maar wat rond
volg het spoor van de schapen
dat kun je wel vinden.
(laat je geitjes zolang
bij de hut van mijn vrinden).

Het is dan ook geen wonder dat na dit (ook kwalitatieve!) succes, Herzberg de vraag kreeg van componist Boudewijn Tarenskeen om de Klaagliederen van de profeet Jeremia te bewerken. De oude teksten zijn natuurlijk al talloze malen op muziek gezet, waarschijnlijk het mooist door de zestiende-eeuwse Britse componist Thomas Tallis. Diens ‘Lamentationes Ieremiae’ hebben onweerspreekbaar eeuwigheidswaarde.

Op het moment dat ik dit schrijf, heb ik nog geen idee hoe de Klaagliederen bij Tarenskeen gaan klinken. Maar de teksten van Herzberg lichten al wel een tipje van de sluier op. Om te beginnen heeft zij de vijf zware oudtestamentische liederen bewerkt tot 31 korte teksten. Maar ze gaan, in tegenstelling tot die van Jeremia, helemaal niet over de verwoesting van Jeruzalem in 587 v.Chr. In plaats daarvan borduurt Herzberg voort op een metafoor uit het begin van het eerst lied. ‘Ach, hoe eenzaam zit zij neer, de eens zo levendige stad. / Een weduwe is zij geworden, zij die groot was onder de volken, / de vorstin van de gewesten is tot slavernij vervallen.’ Zo staat het in de nieuwe Bijbelvertaling uit 2004. Herzberg draait het beeld meteen om:

Als een vernielde stad die ooit vol pracht
en leven was, zit zij daar, verloren, armlastig.

Niet de weduwe is hier het beeld, maar de stad. Die omkering stelt de dichter in staat voort te bouwen rond een thema dat veel dichter bij de lezers uit 2012 ligt. In krachtig en modern Nederlands gaat het in Klaagliedjes om rouw. En om de concrete ervaring van iedereen die rouw (her)kent.

De taal van rouw moet ik nog leren
die taal beheersen, woorden als diep
verdriet vermijden, die gelden
voor elk ander, voor ieder die niet
mij is, ik heb die woorden
vroeger vaak gehoord; drongen
niet door. Een nieuwe taal
met nieuwe woorden leren.
Barsten, craqueleren.

Dit is het begin van ‘Klaagliedje V’ en hier staat, in bijna klare taal, wat wij allemaal kennen als de dooddoener ‘woorden schieten tekort’. Maar voor gedichten is dat natuurlijk helemaal geen dooddoener. Daarin schieten woorden per definitie tekort. Want als je iets ‘gewoon’ kunt zeggen, heb je immers geen poëzie nodig. Precies ook om die reden, leest iedereen altijd zijn eigen gedicht – ook al staan bij elke lezer exact dezelfde woorden op het papier. Twee pagina’s verder, gaat liedje VII hier verder op door:

Sinds jij zo weg bent
zo verder weg dan ik kan denken
is het of wat ik zeg
door jou mij in de mond gelegd is
alsof ik ben besmet
met wat jij niet meer
kon zeggen.

Hoewel – het grootst gemis
is dat ik, hoe ik ook probeer,
jou niet meer tegen me
kan horen praten. […]

Waarna aan het eind de noodkreet volgt: ‘Laat mijn herinneringen heel!’ Dit is de menselijke wanhoop die elk verlies begeleidt.
Natuurlijk, zo hier en daar klinkt tussen de persoonlijke rouw ook de Verwoeste Stad nog door: ‘Het zal nog jaren duren / voor straten, / pleinen, boulevards / weer geplaveid zijn.’ (liedje X). Maar is die stad dan nog wel Jeruzalem? In liedje VIII wordt George W. Bush geciteerd, toen hij in januari 2009 weer terug mocht naar zijn vertrouwde Texas. Met hoeveel Verwoeste Steden op zijn palmares? Zoals altijd houdt Herzberg ook in Klaagliedjes de actualiteit niet buiten de deur. Maar in deze gedichten gaat het niettemin veel meer over dood, rouw en persoonlijk gemis, dan om materieel verlies.

Dat de bundel Klaagliedjes heet, is trouwens ook veelzeggend. Natuurlijk, de gedichten zijn een stuk korter dan de ‘grote’ Klaagliederen van Jeremia. Maar ze zijn ook kleiner en intiemer door hun oog voor de menselijke maat.

Jan de Jong

Hugo Claus – Oog om oog. In: Gedichten 1948-2004. De Bezige Bij, Amsterdam. 2 delen in cassette. € 75,00.
Judith Herzberg – 27 Liefdesliedjes. De Harmonie, Amsterdam. 64 blz. € 16,90.
Judith Herzberg – Klaagliedjes. De Harmonie, Amsterdam. 64 blz. € 16,90.

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine, 2012-2.

(foto: © Rob Bogaerts/Anefo, CC0)