Als de bron is opgedroogd

De internationaal gevierde Deense schrijver Jens Christian Grøndahl (1959) bracht in vertaling in Nederland al vijftien titels uit, maar het feit dat Portret van een man Boek van de Maand werd bij DWDD, zorgde alhier voor een omslag. Het werd een bestseller en bereidde de weg voor Vaak ben ik gelukkig, een aangrijpend portret over het wel en wee binnen een relatie. Grøndahl is meester in het onderzoeken van de tijdgeest aan de hand van intermenselijke betrekkingen. En zoals bekend leidt communicatie vaak tot confusie. Moedwil en misverstand. Zijn zeer precieze romans munten tevens uit in subtiel taalgebruik. Geen woord te veel. De schrijver die niets aan het toeval overlaat, zonder dat het wat stijl, vorm, dialoog, spanningsboog en idioom ook maar een moment gekunsteld overkomt. Het is het bewust klein gehouden geluid dat juist ver draagt.

Ook zijn nieuwste roman De storm heeft wederom veel zeggingskracht, maar voor het eerst heeft Grøndahl daar een sterk autobiografisch element aan toegevoegd. Uiteraard, zoals het binnen een roman betaamt, zijn de scheidslijnen tussen feit en fictie diffuus. Het is eerder een rookgordijn die de mogelijkheid schept om werkelijk alles te schrijven. Persoonlijke ervaringen in combinatie met verbeelding om te laten zien hoe de mens op bepaalde situaties reageert. De roman die bij de lezer eerder vragen oproept, dan deze beantwoordt.

Schrijver Adam Huus, toevalligerwijze precies even oud als Jens Christian, rijdt met zijn vrouw Harriët door een hevige storm naar het rurale Jutland. Hij heeft een tanend succes met zijn boeken, kampt zo nu en dan met een schrijfblokkade. Misschien weet hij diep van binnen dat de bron zo goed als opgedroogd is, maar wil hij er voor de buitenwereld nog niet aan toegeven. Het echtpaar is op weg naar de dementerende vader van Harriët. Daartoe hebben ze hun toch wel comfortabele leven in de hoofdstad Kopenhagen zo goed als opgezegd. Hun huis moet nog wel worden verkocht. Er is nog een dunne levenslijn met hun bestaan van voorheen.

Tijdens de rit krijgt Adam een telefoontje. Zijn dochter Rebecca uit een vorig huwelijk, iemand waarmee hij feitelijk het contact zo goed als verloren heeft, is wederom in grote problemen geraakt, of denkt wellicht dat ze in zwaar weer terecht is gekomen, en is in een psychotische staat in het vliegtuig vanuit Israël gestapt. Zij heeft niet direct met haar vader contact opgenomen, een goede vriendin van haar heeft op eigen initiatief de noodklok geluid. Zo dun is het draadje tussen vader en dochter. Met enkele bijzinnetjes, die als het ware scènes net even licht laten kantelen, laat Grøndahl de scheurtjes zien tussen de inmiddels al bijna dertig jaar gehuwden, tussen alle contacten die de net zestig geworden schrijver onderhoudt. Het is de kwetsbaarheid van het leven, van relaties die Jens Christian Grøndahl zo herkenbaar schetst, pijnlijk en mooi tegelijk. Tegen alle ‘statistieken’ in, houdt de mens vast aan het romantische ideaal. Verwachtingen, vooroordelen en ingeroeste patronen.
Adam zet Harriët af en rijdt door weer en sterk toenemende wind terug naar Kopenhagen. Voor het eerst komt bij hem een gevoel van afscheiding met zijn vrouw op. Zal hij de brug over de Grote Belt nog over kunnen steken voordat deze wordt afgesloten vanwege de storm? Door de tekst heen sijpelt iets van twijfel, in alles, in zichzelf, in zijn capaciteit als schrijver, als vader, als echtgenoot, als vriend, als intellectueel, als mens. In zekere zin wil hij omdraaien en terug naar zijn vrouw, naar het simpele rurale leven dat hem daar zal wachten. Misschien zelfs in de houtzagerij die zijn schoonvader niet meer goed kan bemannen, kan leiden. Maar tegelijkertijd weet hij dat hij daar ook niet zal kunnen aarden.

In wezen is hij een escapist, een eeuwig dolende. Hij weet ook niet wat hij denkt te kunnen betekenen voor zijn dochter wanneer hij al op het vliegveld zou geraken? Op de terugweg doet ook Adams zoon – iemand waarvan hij ook vervreemd is – onverwacht een beroep op hem. Adam is immers ervaringsdeskundige op het gebied van scheiden. Wanneer Adam tenslotte tijdens een feestje een wat ongelukkige opmerking maakt, wordt dat gelijk breed uitgemeten op de verschillende sociale media. Het internet waartegen geen enkel verweer mogelijk is. In die zin is De storm zeer actueel, stelt ook het hedendaagse gebrek aan reflectie aan de kaak. Waarom moet er direct door Jan en Alleman een instant-mening worden gegeven op om het even welke kwestie dan ook? Platforms voor algemene verontwaardiging. Of die ophef terecht is of niet. Voor groepsvorming ook, voor ‘likes’, voor instemming. ‘Kijk mij eens politiek correct zijn.’ De beschuldigde die zich niet of nauwelijks kan verweren omdat hij anders ook nog beticht wordt van ‘victim blaming’.

De in het slop geraakte carrière van Adam Huus lijkt door de affaire voorgoed voorbij. De ‘trending topic’ nagelt hem aan de schandpaal. Eigenlijk kan hij zich nergens meer vertonen. Zijn reputatie is naar de maan, niemand wil meer met hem geassocieerd worden, al zeker niet in het openbaar. De storm die over het land jaagt is een metafoor geworden voor het leven van Adam zelf. Is het misschien tijd om zich toch in Jutland terug te trekken, daar waar slechts het pure overleven van belang is, daar waar men genoegen neemt met gewoonweg leven van dag tot dag? Voor het eerst in zijn bestaan wordt hij gedwongen om zijn twijfels onder ogen te zien. Het onvermogen, de vergeefsheid die in eenieder schuilt.

De roman opent vlak voor het vertrek naar Jutland. Harriët spreekt in de badkamer haar angst uit dat haar vader haar wellicht niet meer herkent. Adam ziet haar naar hem kijken en denkt: ik ben geworden wie zij ziet. Daarmee zet Grøndahl gelijk de toon. Adam is als het ware voor Harriët een personage geworden. En daarmee legitimeert hij ook het gebruik van zijn eigen verhaal als schrijver, maakt van zichzelf ook een personage. Het is in feite het repeterende element van het Droste-effect. De storm, zonder dat het ook maar eenmaal stoort, is een boek in een boek in een boek. Het houdt de lezer daardoor keer op keer een spiegel voor. De dialoog die op de openingsscène volgt is Beckettiaans, laat met een paar streken de vervreemding zien.

Terwijl Adam rijdt, heeft Harriët haar telefoon gepakt en belt ze de zoon die in Engeland woont. Diens Engelse vrouw is nogal bazig, wil beslist een kind, en omdat het niet lukt, is dat een obsessie geworden, een ‘project’ dat maar niet van de grond komt, een struikelblok ook voor de relatie van de zoon en zijn vrouw. Harriët geeft commentaar op de rijstijl van Adam – hij drukt het gaspedaal steeds dieper in – terwijl Adam een opmerking maakt over de kinderwens. ‘We moeten gewoon maar hopen dat het deze keer raak is.’ Zo praten ze, ook over de verkoop van hun huis bijvoorbeeld, over de nakende toekomst, fijntjes langs elkaar heen. Dat is de grote kracht van het werk van Jens Christian Grøndahl. Hij legt de onderhuidse problematiek binnen relaties genadeloos bloot, maar heeft altijd toch ook compassie met zijn personages. Het maakt ze mensen van vlees en bloed en daardoor o zo herkenbaar.

Zowel Adam als Harriët realiseren zich pas nu in wat voor een sleur ze eigenlijk terecht zijn gekomen, maken ieder voor zich afwegingen en zoeken naar legitimering van hun plannen, van hun handelen. Harriët zegt over haar vader tegen Adam: ‘Ik kan hem toch niet laten insneeuwen in zichzelf terwijl er niemand anders komt dan de fucking mensen van de thuiszorg! Misschien kan het helemaal geen kwaad om een poosje uit elkaar te gaan. Misschien lukt het dan wel weer om te schrijven.’ Adam denkt daar het zijne van. Waarschijnlijk hoorde ze zelf ook wel hoe hol het klonk. Hij reageert ietwat sarcastisch door op te merken dat het een soort prettige bijkomstigheid is. Hij pareert door toe te voegen dat het wellicht niet verstandig was van Harriët om gelijk haar baan bij het ministerie op te geven, daar waar ze als vrouw net niet de top kon bereiken. Harriët blijft uit het raam kijken en zegt zonder zich om te draaien dat ze beslist weet wat ze wil en wat ze moet doen. En dan is Adam toch weer trots op haar. Harriët, ambtenaar én kind van de natuur, die probleemloos kan schakelen tussen goed doordacht handelen en impulsiviteit. De storm zit vol met dergelijke veelzeggende, beeldende scènes. Emoties zijn complex, niet eenduidig. Het zorgt voor een grote gelaagdheid in deze roman, in het algemeen in het hele oeuvre van de Deen.

Tussendoor schetst Grøndahl een duidelijk beeld van de voortgang van de dementie van zijn schoonvader, van de getroffene en van de betrokkenen. Een dergelijke ziekte is uiteraard weinig verheffend, maar de schrijver houdt het hier mooi klein. ‘De tijd komt in de vorm van dagen, maar eindigt op een hoop waarin alles door elkaar is gekneed.’ Het gebruik van aforismen is sowieso goed gedoseerd. Ze zijn als een soort ‘telling details’ in de tekst geïntegreerd, fungeren in die zin als bakens, als samenvattingen ook van een bepaalde gesteldheid, van het beeld dat getoond is van een bepaalde situatie, van een observatie.

Hoe graag had Adam niet gefungeerd als een leermeester voor zijn zoon, hem over het heelal onderricht of simpelweg hem verschillende vogels leren herkennen. Maar uiteraard – de jongen was geen Franciscaan, wilde naar voetbalwedstrijden en met vriendjes gamen, stelt Grøndahl humorvol in de terugblik vast – schaamde zijn zoon zich voor hem, zeker wanneer hij bijvoorbeeld op school moest vertellen dat zijn vader ‘schrijver’ was. Adam begrijpt ook wel dat het voor zijn zoon ondraaglijk moet zijn geweest als een volwassene het beroep van zijn vader interessant vond en dat het zelfs ondraaglijk was indien die persoon zijn vaders boeken had gelezen.
Adam beseft dat nu, het moment waarop hij zestig is geworden. Het algemeen besef wanneer men ouder wordt dat er kansen zijn verspeeld. Wrange humor: ‘Sinds die tijd heb ik steeds nieuwe boeken gestort in de kloof die tussen ons groeide.’ Ja, aldus een typisch Grøndahl aforisme, leeftijd is niets anders dan een zichtbaar worden, een duidelijk maken met wie je te maken hebt. In de ruimste zin van het woord. Adam wordt door de omstandigheden met zijn dochter Rebecca ook gedwongen om de scheiding van zijn eerste vrouw opnieuw tegen het licht te houden. Uiteraard met het typische vleugje pijnlijke ironie dat het hele oeuvre van Grøndahl zo kenmerkt.

Scheidingen zijn zo gewoon, het is zo’n alledaagse gebeurtenis dat het nauwelijks de moeite waard is om over te schrijven, en toch blijf je allebei achter alsof je bent verscheurd door verdriet en boosheid of boosheid en schuld, terwijl je je leven doormidden ziet breken in twee delen die nooit meer bij elkaar horen.

Adam moet overleggen met zijn ex over de toestand van hun dochter. Hij analyseert en verwondert zich. Hij wil als lid van de hogere middenklasse correct blijven, vriendelijk waar mogelijk, op z’n minst neutraal, maar – en dat is de oprechtheid, de eerlijkheid die een personage moet hebben in een roman – schaamt zich dat hij toch een bijna onbedwingbare onderstroom van verachting voelt. Alsof hij haar nooit in zijn armen heeft gehouden. Om opnieuw te kunnen binden, heeft hij zich harteloos moeten maken. Grøndahl maakt dit soort situaties, dit soort emoties universeel, invoelbaar. Wellicht zijn de verwachtingen wel altijd te hoog gespannen. Zelfs wanneer er sprake is van een scheiding verwacht men een zekere mate van wederzijdsheid. Dat de ander net zo dapper is als jij.

In feite is De storm een roadnovel, een ideale setting om in zekere zin ‘vaart’ te houden in het verhaal. De bespiegelingen van Adam komen voornamelijk bij hem op tijdens het rijden, met op de achtergrond het constante, enigszins geruststellende, zoeven van de wielen. (En zo nu en dan een achtergrondmuziekje op de autoradio.) De schrijver van De Storm, weet via het schrijvende personage Adam ook van een afgezaagd verhaal als ‘de eerste ontmoeting’, het begin van een liefde, nog iets bijzonders te maken, juist door het te veralgemeniseren, het fenomeen te analyseren.

Adam weet waar het allemaal misgelopen is. Hij heeft alleen rekenschap gegeven aan zijn personages, het schrijfwerk vóór alles laten gaan. Met die wetenschap moet hij in het reine zien te komen. Grøndahl spaart in dat kader bij monde van Adam ook zichzelf niet. En schetst daarnaast een behoorlijk ontluisterend beeld van de literaire wereld. Het is zijn eerste roman waarin zo nadrukkelijk een schrijver fungeert. Dat kan bijzonder irritant zijn, maar Grøndahl zelf piept er ondanks de ‘gelijkenissen’ niet doorheen. Het is het optimaal gebruiken van je eigen observaties om de tijdsgeest te vatten, om een afgebakende wereld te openen. Jens Christian kan middels deze tekst ook zijn eigen overwegingen en bedenkingen onderzoeken, waarachtig, oprecht, maar toch met de reserve, de versluiering zo men wil, van het gekozen perspectief.

Thematisch komen allerlei hete hangijzers van de moderne maatschappij aan de orde, als kleine zijlijnen, waar je als lezer even bij stilstaat om je eigen visie te bestuderen, misschien zelfs bij te stellen. Dat zijn eerder adempauzes, dan dat het uitweidingen betreft. Daarvoor zijn ze te sterk met het verhaal, met de personages verbonden. Natuurlijke mechanismen, onderdelen van het lichaam van de tekst.

Het is de mens die gedurende zijn leven steeds zijn verwachtingen dient bij te stellen. In het kader van: het leven is datgene dat zich afspeelt terwijl men plannen maakt. Zo kan Adam ergens verzuchten dat hij de schrijfblokkade bijna als een bevrijding voelt. In de zin dat hij gewoon geschreven heeft wat hij moest schrijven. Toen hij jonger was, zou hij er somber van zijn geworden. Er is vrede met het feit dat het op een gegeven moment gewoon op kan zijn. Dit is niet noodzakelijkerwijs een gedachte uit het leven van Grøndahl zelf, maar kan een optie zijn die hij weleens heeft overwogen, hier als het ware voor zichzelf bespreekbaar maakt.

Jens Christian heeft jaren geleden te maken gehad met een wat moeizame periode en is daadwerkelijk betrokken geweest bij een verkeerd opgevatte uiting, die hem – gelukkigerwijze tijdelijk – tot pispaal maakte. Het moment dat hij even een moment onder ogen moest zien dat het weleens waar zou kunnen zijn: het nieuwste boek dat daadwerkelijk het laatste is geworden. Grøndahl beschrijft meesterlijk hoe onbarmhartig de (culturele) mensen voor elkaar kunnen zijn. Vriendschappen die op de tocht komen te staan om de meest futiele redenen, om de angst ook het publiekelijk voor iemand op te nemen en zo zelf te worden uitgerangeerd. En Adam zelf, geen mens is zwart-wit, heeft zich ook op dezelfde manier schuldig gemaakt. Een bevriende schrijver-redacteur, die zich niet wilde verdedigen tegen baarlijke nonsens, heeft Adam ook niet persoonlijk ondersteund, laat staan publiekelijk.

We leven allemaal in geleende tijd met betrekking tot relaties, tot de liefde. Op zijn best bevinden we ons in het oog van de storm, blijken achteraf de meest verschrikkelijk opgeblazen kwesties niet meer dan een storm in een glas water. Tot slot verzucht Adam nog dat het slechte tijden zijn voor verhalend proza. Er zijn steeds meer mensen die gaan rondneuzen in het overige doen en laten van de schrijver in plaats van zijn boek te lezen. Dat is, in deze tijden met een sterke behoefte aan het ‘waargebeurde’ verhaal, een verzuchting die een waarachtige schrijver zoals Grøndahl terecht maakt, een legitimatie ook voor de aanpak die hij heeft gehanteerd in deze gloedvolle roman De storm.

Guus Bauer

Jens Christian Grøndahl – De storm. Vertaald door Femke Muller. Meulenhoff, Amsterdam. 240 blz. € 21,99.