Wiens verhaal is dit?

Het wij-gevoel viert hoogtijdagen. Bekijk de speeches van regeringsleiders tijdens de coronacrisis en zie hoe we worden aangesproken op onze collectieve verantwoordelijkheid, op ons wij-gevoel. Dankzij essayschrijfsters als de Amerikaanse Rebecca Solnit zijn ‘we ons’ heden ten dage nog bewuster van de waarde van een dergelijk perspectief. Wiens verhaal krijgen ‘we’ voorgeschoteld en hoe kleurt dat ‘onze’ waarneming en ‘ons’ oordeel? Hoe inclusief is ‘onze’ focus? En wie behoren er tot die ‘wij’?

Vorig jaar nam Ronald Giphart een wij-perspectief als uitgangspunt in zijn roman Alle tijd om het wel en wee van een vriendengroep te beschrijven. Het liet de bestendigheid en toegevoegde waarde van de groep zien, ook al wisselde de samenstelling enigszins door de jaren heen. Gerda Blees gaat in haar debuutroman nog een stapje verder: ze vertelt haar verhaal aan de hand van 25 verschillende personages en entiteiten die zich allemaal als een ‘we’ voordoen.

Door de ogen van de nacht betreden we in het eerste hoofdstuk de roman:

Wij zijn de nacht. Wij brengen duisternis en dronkenschap, kattengevechten, slaap en slapeloosheid, seks en sterfgevallen. Wie in alle rust wil sterven, zonder al te veel gedoe en drama, zal dat bij voorkeur doen in ons, de nacht, terwijl de aankomende nabestaanden slapen. (…) Er zijn interessante manieren waarop mensen kunnen overlijden, zoals de vrouw die op dit moment onze aandacht heeft, bij wie de herkenbare elementen van het vredig sterven samenvallen met verontrustende afwijkende omstandigheden.

Middenin de nacht is Elisabeth, de oudste bewoonster van de vierkoppige woongroep Klank en liefde overleden. Blees geeft de nacht als abstracte verteller niet alleen de menselijke vermogens van observeren en registreren mee, maar ook de mogelijkheid van oordeelsvorming. Het een kan dan ook niet zonder het ander: zien is altijd ook interpreteren en oordelen:

Als nacht van de wereld zijn wij niet snel van ons stuk gebracht, maar opvallend vinden we het wel, dat mensen in een land als dit vrijwillig honger lijden, met het voedsel letterlijk binnen handbereik.

Ieder hoofdstuk begint met de woorden ‘Wij zijn’. De plaats delict is het tweede wij. Dat collectief beschrijft het politieonderzoek en ook hier krijgt de lezer een aanname gepresenteerd:

De politie zoekt naar sporen van verwaarlozing, van dwang om een hongerdieet te volgen, van nalatigheid. Wij hebben een andere misdaad in gedachten. Wij verdenken de bewoners van woongroep Klank en Liefde ervan dat ze elkaar gevangen hebben gehouden in een kooi van eenzaamheid. En Elisabeth heeft zichzelf bevrijd.

Mocht dit verhaalgegeven u bekend voorkomen dan is dat niet gek. Blees heeft zich voor haar roman laten inspireren door het nieuws over het overlijden van een vrouw in een Utrechtse woongroep in de zomer van 2017. Wie de roman uit heeft en naar de website van die groep gaat zal zien dat Blees meerdere aspecten van die woongemeenschap fictionaliseert, zoals het afzien van voedsel, de samenstelling van de groep (drie vrouwen, één man) de zorg voor een demente moeder, de kritiek op de farmaceutische industrie, de rol van muziek en zang et cetera.

Ruim voordat er mensen van vlees en bloed aan het woord komen in hoofdstuk vier (de buren), is het spel al op de wagen. Het lukt Blees geruisloos om je in de waarachtigheid van haar verrassende vertellers te laten geloven en vooral om je betrokken te laten worden. Van meet af aan prikkelt ze de lezer met de vraag met welk ‘wij’ die zich het meest identificeert. Zo komt de lezer al meanderend langs de 25 verhaallijnen vooral zichzelf tegen. Wat vind ik: kan het een ander aangerekend worden als een volwassene besluit te stoppen met eten? Is er dan sprake van nalatigheid? Waar eindigt individuele verantwoordelijkheid en gaat die over in gemeenschappelijke zorgplicht?

Het laatste woord in deze roman krijgt het licht, het belangrijkste vitaliserende element voor de woongemeenschap. Muriël staat op het punt de groep te verlaten en met de volgende woorden sluit Blees de roman af (waarin Reve’s ‘Het is gezien, het is niet onopgemerkt gebleven’ doorklinkt):

Wij zullen er niets van vinden wat ze kiest. De keuze is aan haar, het kijken is aan u. Alles wat wij kunnen doen is bij haar blijven, haar gezicht verlichten, haar handen strelen; zorgen dat het wordt gezien.

Vernuftig zorgt Blees voor verwijdering tussen het gepresenteerde ‘wij’ en de lezer. Enkel kijken is wel het laatste wat Blees ons in de voorbije 222 pagina’s heeft laten doen. Moedwillig sleurde ze ons het ene collectief na het andere in. We lieten ons gewillig meevoeren op die stroom, wetend dat er altijd iets van ons hyperindividuele ik in ieder wij terug te vinden is. We zochten ernaar, want vanuit een samen gaat iets bezwerends geruststellends uit. Steeds was de hoofdvraag: aan welk verhaal hecht ik de meeste waarde en waarom?

Bij het dichtslaan van deze debuutroman rest slechts één verlangen: een hoofdstuk dat begint met de woorden ‘Wij zijn wij’. Dat hoofdstuk zou ons nog iets meer mee de diepte in kunnen nemen over de vraag waarom wij mensen ons vertrouwen vaak maar wat graag in de handen leggen van iemand die de belangen van een gemeenschap zegt te vertolken. Blees’ fascinerende roman zit het tijdsgewricht dicht op de huid, zeker nu we door corona nog veel intenser in dit soort dilemma’s verzeild zijn geraakt. Maar wees gewaarschuwd: Blees’ toegankelijke stijl en boeiende perspectief kunnen u in de luren leggen. Net als in haar dichtbundel Dwaallichten en haar verhalenbundel Aan doodgaan dachten we niet verstaat Blees de kunst om de lezer bij de hand te nemen langs verschillende stadia van verontrusting, verontwaardiging en berusting. Stilletjes trekt ze ons oordeel over dit soort idealistische mensen in twijfel en laat ze ons compassie ervaren voor diegene met wie we ons in eerste instantie nooit dachten te kunnen vereenzelvigen.

Miriam Piters

Gerda Blees – Wij zijn licht. Podium, Amsterdam, 224 blz. € 21,00.

(foto boven screenshot van YouTube-filmpje tijdens presentatie van het boek Wij zijn licht)