Steenlegging in de Cliostraat

In mijn column van 3 juni 2017 getiteld: ‘Dit zijn de namen, Tommy‘, leg ik Tommy Wieringa zijn dwaling uit aangaande de zogeheten Stolpersteine.

Stolpersteine zijn in het trottoir verzonken herdenkingssteentjes afgedekt met een messing plaatje, waarin gestanst staat: de naam, de datum, de plaats waar en de wijze waarop een oorlogsslachtoffer is overleden. Een lovenswaardig initiatief van de Duitser Gunter Demnig, die door Wieringa wordt geridiculiseerd als een zich op zijn knieën voortbewegende pelgrim.

Op 25 juni van dit gaande jaar was het dan eindelijk zover, tachtig jaar na dato. Het betrof drie steentjes, geplaatst in de stoep voor het pand Cliostraat 29 te Amsterdam, waar de ouders van mijn vader en zijn jongere broer op 15 mei 1940 zijn ‘gevlucht in de dood’, zoals zelfmoord op Stolpersteine wordt genoemd.

Gunter Demnig kan het vanwege zijn leeftijd niet allemaal meer aan en de Gemeente Amsterdam, die achter dit project staat, heeft hem steun toegezegd via de afdeling Publieke Werken.

Het was een gedenkwaardige ceremonie, waarbij het mij goed deed dat bovenburen, onderburen en zijburen (zij allen ingelicht door de gemeente) naar buiten kwamen om hun sympathie te betuigen. Zelf had ik de huidige bewoners van nummer 29¹ per brief benaderd. Zij hadden de plechtigheid graag bijgewoond, vernam ik, maar bevonden zich op dat moment buitenslands. Twee van de aanwezigen vertrouwden mij toe dat zij joods waren, waarbij ik een gevoel van zoete wraak niet kon onderdrukken. Ik houd van wraak, vooral als die zoet is.

Een Stolperstein is vierkant van vorm en meet tien bij tien centimeter, zodat er precies drie naast elkaar passen op een derde deel van een stoeptegel. Ik wees de uitverkoren tegel aan, ongeveer anderhalve meter naast twee vroeger geplaatste Steine, voor een echtpaar dat in 1944 in Auschwitz was vermoord.
        Met een zware rubberen hamer en een lang breekijzer werd de tegel gelicht en op maat gekliefd. Enkele scheppen zand maakten ruimte voor cement vermengd met gruis, waarin de stenen werden bijgezet, op één lijn met het omringende plaveisel. Een emmer water doorweekte het cement, waarna het restant van de tegel keurig sluitend werd ingepast en de rubberen moker het werk afmaakte.

De nu voor altijd in de Amsterdamse grond verankerde namen van mijn grootouders en hun jongste zoon glansden mij even later als in goud geëtst tegemoet.

L.H. Wiener

(foto’s: © Pim van der Zwaan)