Onzichtbaar als een keerkring, ongrijpbaar als de horizon

‘Dorien de Vylder (1988) is dichter en apotheker.’ Zo begint de korte biografische schets op de achterflap van Heerlijk afgebakend eindeloos. Omdat dichten nou eenmaal geen lucratieve bezigheid is, zal het geen lezer verbazen dat ook deze dichter er nog iets naast doet. Nou is De Vylder inderdaad apotheker te Gent, maar de vermelding is behalve ‘gewoon’ informatief ook poëticaal van belang. En niet alleen omdat het gedicht ‘Meditatief’ expliciet de overgang van apotheker naar dichter beschrijft. De eerste strofe gaat als volgt:

Midden in de woestijn vervelt een apothekeres geruisloos
tot dichteres, slaat een gediplomeerde beeldhouwer
vuursteen tegen een porseleinen kopje, komt een
zwerfkind joelend aanlopen: giraffen, de giraffen branden!

We zitten meteen midden in de schone kunsten. Naast de dichter en de beeldhouwer zien we dankzij die brandende giraffen en Salvador Dalí ook de schilderkunst de bundel binnenstappen. En verderop lezen we in het korte gedicht ‘Waterpoel’: ‘Het is hier als in een / lege / theaterzaal zo stil. // Leeft hier niets / of houdt het zijn adem in?’

Behalve in de transformatie tot kunstenaar zien we de apotheker ook terug in gedichten die een zo overvolle lading metaforische ingrediënten over de lezer uitstorten, dat die zich welhaast gedwongen voelt om als een uiterst nauwkeurige chemicus alle samenstellende delen af te wegen om ze tot een afdoende werkend gedicht te maken.
Ik realiseer me dat dit wellicht wat negatief klinkt, maar zo bedoel ik het niet. Laat me het uitleggen aan de hand van een duidelijk voorbeeld, het gedicht ‘Luciferdoosje’.

De strakke oostenwind, het eerste okkernootje, slaap in een
pissebed, deze maïshakselaar-schorpioen, een cheetasprint,
een verpletterende golf en een majestueuze rots, een leeg en
geblutst olievat met een houten kruis op gebonden, kastanjeglans,
een weggewaaide vlakte, een kapotte bladblazer, hoogzwangere
maretakbol, in een grimas getrokken nachtmerrie, blanco info-
bord, die dolende taxonoom, erosie, zwavelgeel, pimpelmees,
de vertrappelde vouwmeter, deze verreiker-giraf, de pauzeknop,
de pas genivelleerde asfaltweg. Al deze objecten raap ik op uit
de berm, ik pulk ze uit het onkruid, vanonder een peukje, vanuit
een achtergelaten reiskoffer, er gaat niks verloren, in mijn kleine,
kartonnen doosje vang ik ze op en schuif het dicht.

Dit is wat je noemt een democratisch gedicht. Alle genoemde ‘objecten’, die uiteindelijk niet meer zijn dan ideeën, doen een beroep op de verbeelding van de lezer. Geen schoolmeester kan nog zijn vinger heffen bij een ongeremde interpretatie door zijn leerlingen. Hij kan alleen, samen met hen, de reis aanvaarden waartoe dit gedicht uitnodigt. Van ‘oostenwind’ tot ‘pauzeknop’, van ‘okkernoot’ tot ‘taxonoom’ is het aan de apothekers onder de lezers om de ingrediënten af te wegen, hun plaats te geven en (misschien!) hun betekenis te suggereren. Maar zij mogen zich natuurlijk ook beperken tot het stellen van al dan niet beantwoordbare vragen: wat is dit voor een eigenaardige verzameling? Waarom moet dat allemaal in dat luciferdoosje? En waarom mogen dan dat onkruid, dat peukje en die reiskoffer er niet in? En wat is dat kleine, kartonnen doosje? Is dat het gedicht waar – inderdaad – nu alles in zit? Een leerling steekt zijn vinger op en vraagt het aan de leraar. En die zegt dat hij het een goede vraag vindt, maar dat hij het ook niet weet. Wie heeft er een suggestie?

Het lezen van de hele bundel zou overigens een piepklein beetje kunnen helpen. Sommige ingrediënten komen we namelijk ook in andere gedichten tegen. En niet alle gedichten in Heerlijk afgebakend eindeloos zijn zo adembenemend open. Kijk bijvoorbeeld eens naar de twee gedichten die allebei ‘Taxonomisch’ heten. Het eerste gaat zo:

Waar dit desolate weggetje de Steenbokskeerkring kruist
zet ik een bord
met daarop STEENBOKSKEERKRING

terwijl zij vooroploopt
met HORIZON in haar handen
verder en verder weg.

Zowel de Steenbokskeerkring als de horizon zijn natuurlijk door de mens verzonnen etiketten voor natuurverschijnselen. Maar er is wel een belangrijk verschil. De keerkring is weliswaar onzichtbaar, maar je kunt hem wel heel precies aanwijzen. Je kunt er zelfs op gaan staan. De horizon is daarentegen wel zichtbaar, maar die kun je dan weer niet aanraken. Het is als met het lezen van een lastig gedicht, zoals het geciteerde ‘Luciferdoosje’. De lezer ziet misschien wel een zekere gerijmdheid in die verzameling objecten, maar als hij er precies de vinger op wil leggen, glipt het gedicht onder zijn vingers weg, zoals de horizon dat doet. Maar een andere keer lijkt een bepaalde passage de lezer volkomen helder, terwijl niets in de tekst die helderheid ondersteunt. Het staat er niet letterlijk, maar de lezer weet het desalniettemin zeker – zoals bij de keerkring. Het is een vaag vermoeden, maar deze manier van lezen sluit misschien een beetje aan bij de (al even vage) taxonomie van Bloom – welke leraar kent hem niet! Het gedicht ‘Taxonomisch (II)’ voegt daar gelukkig een enigszins geruststellende overweging aan toe:

Op de Steenbokskeerkring neem ik kiekjes
van zijn naam op het overdadig bestickerde bord

niet van hem, hij is geen flamingo
geen horizon, geen vakantielief.

Je kunt geen foto maken van de onzichtbare Steenbokskeerkring, maar wel van het bord dat je er zelf bijgezet hebt. Je kunt misschien niet met volle zekerheid zeggen wat er allemaal onder die ‘hoogzwangere maretakbol’ of die ‘vertrappelde vouwmeter’ in het gedicht ‘Luciferdoosje’ zit, maar je kunt die objecten wel van alle kanten bekijken en dan héél voorzichtig formuleren wat ze zouden kunnen zijn. Wat ze niet zijn, weten we: ze zijn in ieder geval geen concrete voorwerpen (‘flamingo’), geen wegvluchtende betekenissen (‘horizon’) en zeker ook geen gedroomde idealen (‘vakantielief’).

Eigenlijk moet je die ‘cheetasprint’, die ‘weggewaaide vlakte’ en al die andere objecten vooral toetsen aan je eigen verbeelding. De schoolmeester doet even een stapje terug, hij is niet langer de reisleider. Hij volgt het avontuur op gepaste afstand, doet soms bescheiden suggesties of stelt een vraag. Wil bijvoorbeeld weten wie toch die man in blauwe overall is, die telkens weer opduikt in de bundel.

Jan de Jong

Dorien de Vylder – Heerlijk afgebakend eindeloos. Vrijdag, Antwerpen. 34 blz. €17,50

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2020-5