Als de golven van de zee

Op een werf in Boston wordt in 1718 de Merrimac te water gelaten, een buitenissig schip, waarvan de bestemming onduidelijk is. De opdrachtgevers, drie vrome zakenlui, besteden veel aandacht aan de selectie van de bemanning. Edward Faneuil, de neef van de scheepsbouwer en afkomstig uit een keurige familie, is zeer geïntrigeerd door de Merrimac en het lukt hem toestemming te krijgen om op de eerste reis van het schip mee te varen als ‘scheepsschrijver’. Nog voor hij aan boord stapt vat hij al grote bewondering op voor de roodharige zeeman John Quelch, afkomstig uit Rhode Island, die uit zal groeien tot de hoofdpersoon van de roman Puriteinen en piraten van Simon Vestdijk.

Het grootste deel van de roman speelt zich af op zee. Het schip is nog niet eens zo lang onderweg als de kapitein het doel van de reis openbaart: zoeken naar El Dorado, het goudland dat ergens aan de rivier de Orinoco moet liggen. De bemanning komt in opstand tegen dit gevaarlijke (en hopeloze) plan en – onder leiding van Quelch – wordt de kapitein gedwongen met een sloep naar het vasteland terug te varen. Voortaan is de Merrimac een piratenschip en overvalt ook daadwerkelijk andere, voornamelijk Spaanse schepen. Bij één van deze acties besluit Lady Arabella Godolphin haar man te verlaten waarmee ze op weg is naar Engeland en stapt over op de Merrimac. Lady Arabella, een voormalige actrice, zorgt door haar intriges en uitdagende gedrag voortdurend voor opschudding aan boord. Ze heeft ook een papegaai bij zich, die de meest opruiende taal uitkraamt. Edward is vooral toeschouwer, hij gaat niet mee als schepen overvallen worden en hij deelt ook niet mee in de buit.

Voor de tweede maal zag Edward Faneuil die middag de bemanning in al haar dierlijke massaliteit. De toespraak van Quelch werd herhaaldelijk onderbroken door gejuich, begeleid door het zwaaien met messen, sabels, enterbijlen, pistolen of musketten. De kudde puilde tot op het halfdek uit, en het stuurrad was zonder roerganger […]. Elk had zijn eigen eedformule, en er waren er die een kleine toespraak hielden. Maar niet zodra waren zij de trap weer afgewaggeld , of zij doken onder in de anonimiteit van hun gemeenschappelijk bestaan. Zij waren als de golven van de zee, die om beurten bovenkwamen en eenmaal verzonken geen golf meer zijn.

Niet alleen Lady Arabella zorgt voor opschudding, er broeit nog meer aan boord. Er is een groep zeelieden, die er niets voor voelt om terug te varen naar Amerika om daar de kans te lopen opgepakt te worden voor piraterij. Zij hebben hun oog laten vallen op het eiland Madagaskar, een paradijs voor piraten. Quelch is hierop tegen en gaandeweg wordt het Edward én de lezer duidelijk wat achter deze opstelling zit: de Merrimac was vanaf de bouw al door de vrome heren uit Boston bestemd als piratenschip en de zogenaamde opstand tegen de oorspronkelijke kapitein is door hen en Quelch in scène gezet. De puriteinen hopen op deze manier schatrijk te worden. Uiteindelijk komt het tot een confrontatie tussen de verschillende groepen aan boord. Eerst doorstaat het schip nog een enorme storm.

Regen voor de wind: een veeg teken, – en deze bui begon met kletterende regen. Daarna kwam de nieuwe vijand in actie, beukend, rukkend, loeiend, gierend, de golven, nog uit noordwestelijke richting, scheef en krom blazend, zodat er witte, lillende holten op achterbleven, de Merrimac aanblazend als een harpij. De kort geworden golfslag had als onmiddellijk gevolg, dat het schip niet meer op de golven rees, maar er doorheen moest, ten koste van stoten en bonken, waarbij de buitenkant het zozeer moest ontgelden, dat Roach reeds na een half uur berichten kon, dat er twee voet water in het ruim stond.

Terug in Boston moet Quelch zich voor het gerecht verantwoorden, waarbij de ‘roof’ van lady Arabella nog het zwaarste weegt. De drie opdrachtgevers spelen bij het proces maar een kleine rol. Ze hebben dankbaar de negen kisten met buit (voornamelijk goud) van de kapitein in ontvangst genomen en daar laten zij het bij. Edward is hier zo verontwaardigd over dat hij het in de rechtszaal voor Quelch opneemt. De onthullingen die hij daarbij doet ketsen echter af op het gezamenlijke front van de puriteinen. Te lange leste komen de heren dan toch in actie en hoeft Quelch maar heel kort de cel in.

Puriteinen en piraten is met een enorme kennis van zaken geschreven, Vestdijk hanteert moeiteloos allerlei nautische termen, alsof hij dagelijks op zee verkeerde.

De bram- en stagzeilen werden ingenomen, het grootzeil gegeid, de fok gereefd. In oliejassen en zeelaarzen over de dekken plassend, joegen de stuurlieden beide wachten de masten in […] Tot overmaat van ramp wilde de kruisra niet zakken, ten gevolge van de schuine stand der masten. Om dit euvel te verhelpen liet Quelch de Merrimac in de wind lopen. Toen het schip weer afviel, kwam er een rukwind, die de blinde van haar streng scheurde: als een witte vlinder woei het zeil over de toornige zee.

Ondanks deze zorgvuldige stoffering en de kleurrijke entourage maakt de roman een lusteloze indruk. De tegenstelling tussen puriteinen en piraten wordt niet gedramatiseerd. Dat de vrome mannen geldwolven zijn, bang voor hun reputatie, is niet echt een verrassend gegeven. Maar ook kapitein Quelch is geen heuse piraat, hij is door en door fatsoenlijk (en altijd zeeziek) en hoopt later te trouwen met de zuster van Edward. Zo beschrijft Vestdijk ook de activiteiten van de piraten nauwelijks, hij laat hen wel sterke verhalen vertellen, maar de gewelddadige berovingen blijven buiten het zicht van de lezer. In de rechtszaal van Boston maakt hij ook meer werk van de excentrieke rechter of het theatrale gedrag van lady Arabella, dan van de streek die de heren Quelch leveren. Edward is vanaf het begin een hele brave jongen, vanwaar je verwacht dat hij enorm geschokt zal zijn door de wending die de zeereis neemt en het ruige leven aan boord, maar niets van dat alles. Lady Arabella wordt aan boord met alle egards behandeld, alsof de Merrimac een cruiseschip is. Haar aanwezigheid brengt trouwens wel enige levendigheid in het verhaal. Niet geheel ten onterechte heeft een recensent de roman een ‘jongensboek’ genoemd. Puriteinen en piraten is inderdaad een spannende avonturenroman, waarin de werkelijkheid door Vestdijk bijna braaf wordt gepresenteerd. Alles wordt van grote afstand beschreven – wel heel zorgvuldig en gedetailleerd – maar je voelt bij de auteur geen grote betrokkenheid, ook niet op dramatische momenten.

Die beneden stonden hadden niet gezien, dat Quelch een pistool had getrokken. Maar zij zagen hem vooruitlopen, het pistool op Fitzgerald´s achterhoofd gericht, alsof hij er mee steken zou. Dof klonk de knal tussen de zeilen: de blauwe rook woei in spiralen naar bakboord en werd weggezogen. Met de handen aan het hek bleef Fitzgerald staan, het voorhoofd gefronst, de schouders iets opgetrokken. Toen zakte hij langzaam voorover, eerst alsof hij de verzamelde bemanning een schokkende tijding wilde toefluisteren, dan alsof hij zou gaan braken, zoals Quelch dit zo vaak over de reling had gedaan. Nog voordat enkele onderofficieren en matrozen de trappen waren opgesneld, lag hij onbeweeglijk over het hek.

Doeke Sijens

Simon Vestdijk – Puriteinen en piraten. (1947) is alleen nog antiquarisch verkrijgbaar.

(afbeelding: Ambroise-Louis Garneray, The taking of the “Kent” by Surcouf (1852), Musee Malouin. WikiCommons)