The Great American Novel

De tijd is een strenge, maar rechtvaardige rechter die op de lange termijn meedogenloos het kaf van het koren scheidt. Voor even kan er wel wat buzz worden gecreëerd rond een eendagsvlieg, maar naarmate de dagen vervliegen blijft alleen kwaliteit bovendrijven. Je zou het niet zeggen als je de literatuurbijlagen doorneemt: er worden nog steeds gul ballen en sterren uitgedeeld, terwijl de hoogste scores eigenlijk voorbehouden zouden moeten zijn voor de echte meesterwerken, en die zijn nu eenmaal zeldzaam. Als je vijf sterren reserveert voor het allerbeste uit de wereldliteratuur – Kafka, Proust en andere zwaargewichten dus – kan je er heel af en toe eens vier toekennen aan de uitschieters van de Nederlandstalige schrijverij (De avonden bijvoorbeeld, of Nooit meer slapen). Zo zouden er in een doorsnee jaar misschien een keer of vijf drie sterren worden uitgedeeld en krijgt de overgrote meerderheid er dus normaal gezien hooguit twee. Als dan, zoals uit de actualiteit is gebleken, er in sommige gevallen ook nog eens problemen rijzen met de objectiviteit en integriteit van dat hele beoordelingsproces, kan je moeilijk verwachten dat lezers die sterren en ballen nog ernstig nemen.

Maar daar heb je dus helemaal geen last van als je klassiekers van al lang overleden schrijvers leest. Die zijn trouwens sowieso veilige havens voor wie zijn gading niet vindt in het huidige literaire klimaat. Hebt u geen boodschap aan columns over iets wat iemand heeft gezien op Netflix, over wat hij/zij zoal heeft meegemaakt in de supermarkt of de eeltvijl die deze of gene online bestelde? Geen probleem, u hebt nog altijd keuze te over. John Steinbeck (1902-1968) bijvoorbeeld, wiens Ten oosten van Eden onlangs opnieuw werd vertaald door Peter Bergsma. Dat werd wel tijd, want de vorige Nederlandstalige versie van 1953 was al wat gedateerd.

Steinbeck, die in 1962 de Nobelprijs voor de Literatuur in de wacht sleepte, staat bekend als een van de bezielers van de Great American Novel, het ideaal van de tijdloze roman die de ziel, tijdsgeest en essentie van Amerika weet te vatten. Ten oosten van Eden, uit 1952, hoort ongetwijfeld thuis in die categorie. Het is een familiesaga die zich hoofdzakelijk afspeelt rond het begin van de twintigste eeuw in Steinbecks geboortegrond: de Salinasvallei in Noord-Californië, tegenwoordig een kilometer of honderd ten zuiden van Silicon Valley. In die tijd werkten de mensen er nog niet bij Google of Apple, maar probeerden de locals – meestal straatarme immigranten – er zo goed of kwaad als dat ging het weerbarstige land te verbouwen:

Het land van de vallei was diep en vruchtbaar, maar op de uitlopers van de bergen lag alleen maar een laagje aarde niet dieper dan de graswortels; en hoe verder je de heuvels op ging, des te dunner de grond, zo dun dat er vuurstenen doorheen staken, totdat er aan de grens van het struikgewas alleen nog een soort droog vuursteengrind was dat verblindend weerspiegeld werd door de brandende zon.
Ik had het over de vruchtbare jaren waarin de regenval overvloedig was. Maar ook waren er droge jaren, en die betekenden een verschrikking voor de vallei.

De vette en magere jaren doen bijbels aan, en Steinbeck liet zich wel in meerdere opzichten inspireren door het Oude Testament. Een terugkerend motief in Ten oosten van Eden is dat van de rivaliserende broers, waarvan er steevast een tevergeefs zijn uiterste best doet om in de gunst te komen van zijn vader. Niet toevallig trok Kaïn na de moord op zijn broer Abel naar het land ‘ten oosten van Eden’. Evenmin is het toeval dat Charles Trask, de broer van Adam die verwond werd aan zijn hoofd door een ijzeren stang, een Kaïnsteken draagt.

Steinbeck schrijft traag meanderend proza dat zich niet haast. In die zin kan je het wat vergelijken met Tolstoj’s Anna Karenina of Flaubert’s Madame Bovary: de psychologische ontwikkeling van de personages staat centraal en Steinbeck neemt ruimschoots de tijd om zich over het fenomeen ‘mens’ te buigen. Een interessant voorbeeld is Cathy Ames, die na een reeks omzwervingen Adams vrouw wordt, tot ook bij hem de grond haar te heet onder de voeten wordt. Zij is een ‘misvormde ziel’, iemand over wie Steinbeck zich het volgende laat ontvallen: ‘Ik geloof dat er op deze wereld monsters worden geboren uit menselijke ouders.’ Of een mens kan ontsnappen aan zijn natuur, in welke mate hij een ‘vrije wil’ heeft en hoe de Hebreeuwse bijbelspreuk ‘timshel’ in dat verband moet worden geïnterpreteerd, hoe het nou zit met die eeuwige strijd tussen goed en kwaad, ziedaar het soort vragen die Steinbeck bezighouden:

Misschien hebben wij allemaal een geheime poel in ons waarin kwaad en lelijke dingen ontkiemen en sterk worden. Maar deze cultuur is omheind, en het zwemmende gebroed kruipt alleen maar omhoog om terug te vallen. Zou het niet kunnen zijn dat in de donkere poelen van sommige mensen het kwaad sterk genoeg wordt om zich over de heining te wurmen en vrijelijk rond te zwemmen? Zou zo iemand niet ons monster kunnen zijn, en zijn we daar in ons verborgen water niet mee verbonden?

Ook is Ten oosten van Eden een boek dat tot meer inzicht kan leiden over Amerika, en meer bepaald brandend actuele zaken als het (al dan niet tevergeefs) najagen van de Amerikaanse droom, de problematische rassenverhoudingen, de aparte verhouding tot religie, de puriteinse omgang met seksualiteit of het ingebakken wantrouwen jegens de overheid. Dat biedt de mogelijkheid om het clichébeeld van in het rond schietende godsdienstfanatici wat te nuanceren. Maar bovenal is Ten oosten van Eden een voorbeeld van hoe groots, allesomvattend en meeslepend literatuur kan (of kon?) zijn.

Daan Pieters

John Steinbeck – Ten oosten van Eden. Uit het Engels vertaald en van een nawoord voorzien door Peter Bergsma. Van Oorschot, Amsterdam. 606 blz. € 32,50.