Poëzie is zo veel meer dan alleen gedichten

De opdrachten die stadsdichters zo her en der krijgen, laten over het algemeen veel ruimte voor een eigen creatieve invulling. Meestal is de minimumeis een stuk of zes gedichten per jaar te schrijven. Een beetje minimalist leunt dan achterover en zet de wekker op één keer per twee maanden. Maar de meesten maken er gelukkig meer van. Maud Vanhauwaert, Antwerps stadsdichter in 2018 en 2019, behoort in extremo tot die laatste groep. Voor wie haar in die jaren niet in Antwerpen bezig heeft gezien, ligt er nu een bruisend overzicht met de titel Het stad in mij.

Behalve min of meer traditionele gedichten bevat Het stad in mij prozateksten, tekeningen, verslagen, foto’s en, via een tiental QR-codes, filmpjes van straatactiviteiten en performances. Het boek doet mij een beetje denken aan het overzicht van eigen werk dat K. Schippers ooit samenstelde: Een leeuwerik boven een weiland (1980/1996). Maar in vergelijking met Schippers’ bundel, verrast Vanhauwaert met werk dat knalt, bruist, spettert, waarbij zelfs Schippers wat lauw afsteekt. Om hier onmiddellijk aan toe te voegen dat dit natuurlijk een volstrekt oneerlijke vergelijking is. Schippers’ werk stamt van inmiddels een halve eeuw geleden en was indertijd ook ongekend revolutionair en spraakmakend. Vlug maar naar Vanhauwaert dus. Ze begint het boek met ‘Witruimte’, een hoofdstuk dat iedere beginnende dichter verplicht zou moeten lezen. Maar al te vaak is (stads)poëzie immers een creatief in strofen verdeelde klaag- dan wel lofzang op de eigen stad. Maar al te vaak worden de echt wezenlijke zaken verzwegen. Dat is niet vreemd, want sommige dingen kunnen immers alleen maar tot sprakeloosheid leiden. Wat moet je bijvoorbeeld dichten over een tweejarig vluchtelingenkind dat bij een standaardcontrole door Belgische politie werd doodgeschoten. Vanhauwaerts oplossing is een wit vel, een wit bord, of een witte pagina met aan de randen heel klein de tekst:

zullen we open vlaktes
want het lijkt alsof met de poolkappen

ook de witruimte in onze bedrukte
hoofden verloren gaat

in alle talen waarin wij hier wonen
ontplooien open witte vlaktes

want het is in onze sprakeloosheid
dat wij elkaar het best verstaan

En zelfs deze woorden staan er niet echt. Omdat ze uit het papier geponst zijn, ontbreken ze eerder dan dat ze er zijn. Het bijbehorende QR-filmpje toont een door Vanhauwaert geïnstigeerde performance van witte geslachtsloze figuren die met lege, witte borden in optocht door de stad paraderen.

In Het stad in mij (de titel verwijst naar de Antwerpse gewoonte om de eigen stad ‘het stad’ te noemen, met name in oppositie tot de buitenwijken en randgemeenten) volgen de verschillende projecten elkaar in rap tempo op. Mij sprak bijvoorbeeld ‘De toren van Babel’ erg aan. De toren werd daadwerkelijk opgetrokken op de Dam in Antwerpen, midden in een multiculturele wijk. Tijdens wekelijkse bijeenkomsten werd daar een soort fluisterpoëziespel gehouden, naar het idee dat je ook van kinderfeestjes kent: de eerste fluistert een zin in het oor van de tweede en zo verder de kring rond. Het is dan grappig te horen wat er bij de laatste nog van over is. De fluisterpoëzie begon bij dit gedicht:

Wij wonen in één stad maar meer nog
wonen wij in vele talen die langs en over
en in elkaar botsen en die klinken
met tongen die vreemd vallen

Wij wonen in één stad in vele talen
maar meer nog wonen wij allen
in ons eigen hoofd dat soms een stad vormt
op zich. met gedachten in al te korte

bochten, monumenten van herinneringen
en plekken waar je beter niet alleen komt
’s nachts. Wij dolen in deze ene stad in
in onze eigen werelden rond en net daarom

misschien is het zo bijzonder als iemand
je plots aankijkt op een tram of op straat
en je door alle talen en hoofden heen
het gevoel hebt dat je er elkaar

naakt raakt

Het gedicht werd eerst vertaald in het Engels en daarna weer (door een andere dichter) terug naar het Nederlands. Die nieuwe vertaling werd omgezet in het Jiddisch en opnieuw naar het Nederlands. Zo reisde het gedicht nog langs het Frans, Russisch, Spaans, Arabisch, Turks en Chinees. Om tenslotte naar het Nederlands terug te keren als:

Wij wonen in een stad als een zenuwstelsel
omarmd door een eeuwige kakofonie
waar golvende echo’s van mooie talen
nieuwe en vreemde dialecten broeden

Onze ziel, onze gewonde spiegel
ontrafelt in een wervelende schaduw
Wij alleen kennen deze weg
dit duidelijke doel

Het is niet te laat, nooit te donker
Ruzies zijn niet nodig
Niet alleen in een droom kan een stad
haar prachtwereld bouwen

Hebben we niet vaak in een ander paar ogen gestaard
Stapels kalenders, aan de telefoon, op de megafoon
Wanhoop
Droeve geluiden overal
Misschien is dit de enige weg

Geef je over aan de ziel van de stad

Het nieuwe gedicht raakt nog slechts in de verte aan het eerste, maar het doet er beslist niet voor onder. En dat geldt ook voor de meeste van de zes tussenliggende vertalingen. Het is een prachtig voorbeeld van hoe poëzie kan groeien in een vruchtbare meertalige bodem.

Het stadsdichterschap van Maud Vanhauwaert is behoorlijk activistisch geweest – maar wel steeds vanuit het perspectief van de poëzie. Zo heeft ze een keer, omdat pubers geen poëzie meer lezen, bordjes ‘Verboden poëzie te lezen’ opgehangen. Kinderen doen immers het liefst iets wat niet mag! In het bijhorende filmpje die je scholieren met dichtbundels samendrommen onder zo’n bordje.

Heel actueel is haar bijdrage aan de genderdiscussie. Uitgangspunt is het oude spelletje ‘Wie is het?’, waarbij de traditioneel eerste vraag altijd was: ‘Is het een man of een vrouw?’ Het antwoord daarop ligt tegenwoordig iets genuanceerder. Het nieuwe spel vertrekt vanuit het queer-thema, waarbinnen binaire tegenstellingen niet voldoen. Het bijbehorende gedicht begint: ‘soms ben ik een man / soms ben ik een vrouw / soms ben ik een man / die danst als een vrouw / soms ben ik een vrouw / die danst in een trant / dat een man denkt / ‘zo danst alleen een man / die danst als een vrouw / […]’. Vanhauwaert benadrukt dat het stadsgedicht het totale pakket is. Gedicht én spel.

Ontroerend is de fotoreportage aan het eind van het boek over haar afscheid als stadsdichter. Geen grote manifestatie of uitbundig poëziefestival. Wel een dichter op een fiets, die een tafeltje opzet precies vóór het beeld van Hendrik Conscience. Boven het tafeltje hangt een wit spandoek met de tekst ‘IK WAS TWEE JAAR UW STADSDICHTER MAG IK U EEN GEDICHT VOORLEZEN?’ Ik weet niet hoeveel mensen er aanschoven, het was een koude dag. Maar toch, de dichter deed wat dichters willen doen: poëzie brengen aan de mensen van de stad.

Goed, Vanhauwaerts bruisende stadsdichterschap zit erop. Misschien kan ze nog eens een jaartje bij ons resideren? Intussen houdt het prachtige boek Het stad in mij de herinnering aan twee mooie jaren vooralsnog meer dan levend.

Jan de Jong

Maud Vanhauwaert – Het stad in mij. Das Mag, Amsterdam. 368 blz. € 37,50.