De laatste jaren van Louis Paul Boon

De dood van Louis Paul Boon, op 10 mei 1979, kwam voor de buitenwereld tamelijk onverwachts. Nog maar een paar weken eerder had uitgeverij De Arbeiderspers een bus met Nederlandse fans van het werk van Boon naar diens geboorteplaats Aalst laten rijden voor een literaire rondreis langs tot de verbeelding sprekende plekken als de Osbroekstraat (de Kapellekensbaan in het gelijknamige boek), de Naarstigheidstraat (beschreven in Vergeten straat) en kasteel Terlinden, waar de eigenaars van de garenfabrieken uit Pieter Daens woonden. De schrijver, die bij die gelegenheid optrad als reisleider, had zijn gevoel voor humor nog niet verloren. ‘Bijna alles waar ik over heb geschreven is afgebroken’, riep hij in de microfoon, wijzend op alweer een lege plek.

Louis Paul Boon wilde het liefst met rust gelaten worden, had hij eens opgemerkt, en toen ik hem aan het einde van onze excursie vroeg of hij het niet jammer vond dat hij die dag wéér niet had kunnen werken, zei hij: ‘Ach, vandaag is het een ontvangst zus, morgen is het een ontvangst zo. Ik ben een vriendelijke oude man. ’s Morgens ga ik achter de schrijfmachine zitten en dan zegt men: je moet je aankleden want er wordt op je gewacht, en dan denk ik: verdomme, was ik maar niet beroemd geworden.’

In zijn laatste levensjaren werd Louis Paul Boon vaak genoemd als kandidaat voor de Nobelprijs, zodat hij in zijn woning in Erembodegem veel journalisten moest ontvangen. ‘Journalisten – het gaat een beetje te veel worden’, was zijn weinig bemoedigende openingszin toen ik hem in 1976 bezocht. ‘Ik ben al lang van zins ermee te stoppen, maar ja, ik ben een brave jongen. Ik kan geen nee zeggen. Er gaat geen week voorbij zonder interview.’ En altijd was hij de vriendelijkheid zelve, zoals hij op de dag van ons literaire uitstapje naar Aalst ook niet de getergde indruk maakte van iemand die in ernstiger bezigheden wordt gestoord. Een paar weken later was Louis Paul Boon dood.

In haar zopas verschenen Memoires beschrijft zijn weduwe, Jeanneke Boon, in het hoofdstuk met de veelzeggende titel ‘Deemstering over het bos’ Boons laatste jaren.

Toen Louis een tijdje met pensioen was [in 1972 had hij afscheid genomen van de redactie van dagblad Vooruit – fvd], verslechterde zijn toestand. Hij kon het eigenlijk niet hebben dat hij verouderde. Hij werd steeds zwartgalliger en begon ook steeds meer te drinken. […] Vooral na de dood van zijn jongere broer Frans, in juli 1979, is het veel verergerd. […] Hij zat voortdurend op de bank in onze tuin te wenen of liep triestig alleen rond in het bos.

Boon werkte in die tijd aan Het Geuzenboek. Hij zette het vaak ’s ochtends al op een drinken, werd soms zwaar depressief en vroeg vaak om de dokter te laten komen om hem een spuit te geven zodat hij van het leven af was. Ook kon hij, aldus zijn weduwe, bijzonder agressief worden.

Hij gooide dan van alles stuk. Op een keer was dat zijn horloge. Een andere keer was dat een vaas die de kinderen van een reis in Marokko hadden meegebracht. Toen werd ik kwaad en riep: ‘Godverdomme, gij stinkerd, nu gooit ge al de geschenken van de kinderen stuk.’ ‘Het kan mij allemaal niet meer schelen’, repliceerde Louis, ‘geef mij een koord.’ Hij verdween in zijn werkhok en kwam een poosje nadien terug met een fijn koordje en zei: ‘Ik ga mij in de garage ophangen.’ Ik heb hem toen dooreengeschud, zijn kleren uitgetrokken en hem in bed gelegd.

Volgens Jeanneke Boon sprak de schrijver wel vaker over zelfmoord, maar na een crisis ging het altijd wat beter en één keer accepteerde Boon zelfs een injectie en pillen die hem van de drank moesten afhelpen. Maar de depressies bleven komen. ‘Op het einde was Louis echt levensmoe,’ schrijft Jeanneke, eraan toevoegend dat het uitblijven van seksuele verlangens hem grote zorgen baarde. Hij dronk weer verschrikkelijk. Op 10 mei 1979

moesten we vroeg uit de veren. Ik had om half negen een afspraak bij mijn kapster. De dag daarop waren we immers uitgenodigd op de Zweedse ambassade, wellicht in verband met de Nobelprijs. Toen ik vertrok, zei Louis: ‘Laat je eens mooi maken, kijk niet op de kosten, want morgen kan het voor ons een grote dag zijn.’ En toen ik bij de deur stond, zei hij plots: ‘Weet dat ik een slecht karakter heb. Met mij zou geen enkele andere vrouw het hebben uitgehouden. Ik zal je eeuwig dankbaar zijn.’ Dat zijn de laatste woorden die ik van hem heb gehoord.

Louis Paul Boon was 67 jaar toen hij stierf. Het was zijn zoon Jo die in 1988 zijn moeder voorstelde om haar levensverhaal op de band in te spreken. Dit resulteerde in 286 kwartovelletjes tekst die volgens Herwig Leus, die door uitgever Julien Weverbergh was aangezocht om de herinneringen vopr publicatie te bewerken, niet geschikt waren voor uitgave in boekvorm. ‘De herinneringen van Jeanneke Boon waren onvolledig en – in sommige gevallen – chaotisch en onnauwkeurig gedateerd. Ze bevatten ook veel te veel herhalingen.’ Leus heeft mevrouw Boon daarom
tientallen malen geïnterviewd ‘op een zeer vertrouwelijke basis’, en de nu verschenen Memoires vormen daar de neerslag van.

Schrijversweduwen zijn voor biografieschrijvers vaak onneembare hindernissen, omdat zij het beeld dat de buitenwereld van hun man heeft niet willen bezoedelen met al te persoonlijke, al te menselijke details. Jeanneke Boon is hierop duidelijk een uitzondering – niet dat zij het beeld dat wij van Louis Paul Boon hebben wél heeft willen bezoedelen, maar zij spreidt een naïef soort eerlijkheid ten toon die vaak bij weduwen ver te zoeken is. Dat is zeker in haar te prijzen. Het gaat hier uiteraard niet om de definitieve Boonbiografie. Het werk van de schrijver blijft onbesproken, aan analyses heeft Jeanneke Boon zich niet gewaagd. Dat leidt ertoe – versterkt wellicht door het feit dat de herinneringen oorspronkelijk werden ingesproken – dat de lezer van deze Memoires soms niet ontkomt aan de indruk van geklets. Ook de uit de tekst sprekende dienstbaarheid aan haar man is in ons post-feministische tijdperk soms ergerniswekkend.

Maar aan de andere kant had Louis Paul Boon het zonder deze vrouw misschien nooit gered.

Frank van Dijl

Jeanneke Boon – Memoires. Met een nawoord door Herwig Leus. Uitgeverij Houtekiet.

Deze recensie verscheen eerder in Algemeen Dagblad, 13 september 1990.