De dichter is een gevaarlijke hond

In 2003 was het vijftig jaar geleden dat De Kapellekensbaan verscheen, dat rare, ontroerende, schokkende, tragische, vrolijke en zinderende meesterwerk van Louis Paul Boon (1912-1979). Het leek het Louis Paul Boongenootschap een goede aanleiding om het boek weer eens onder de aandacht van een jonger publiek te brengen. Middelbare scholieren in Vlaanderen en Nederland werden uitgenodigd het boek te lezen en er een recensie over te schrijven. Iedereen die meedeed mocht een aardig presentje tegemoet zien.

Die presentjes moeten nog steeds bij honderden in de kelders van het Genootschap liggen, want de respons was minimaal. Alle goede bedoelingen ten spijt was een van de beste boeken (misschien wel het beste) uit de Nederlandse letteren voorgoed door de jeugd afgeschreven – een lot dat het deelt met andere slachtoffers van de vooruitgang, zoals de Max Havelaar, de gedichten van Guido Gezelle of de Verzen van Herman Gorter. Allemaal monumenten die zijn bijgezet op het urnenveld van de literatuurgeschiedenis.

Maar dat mag natuurlijk geen reden zijn om maar bij de pakken neer te gaan zitten. Want het is inmiddels 2012 en dat betekent dat wij dit jaar de honderdste geboortedag van Louis Paul Boon vieren. En zoals de auteur zelf al ooit voorzag: ‘Wie romanschrijver wil worden, heeft het de eerste honderd jaar nogal moeilijk.’ In Aalst en in Antwerpen gaat het Boonjaar in ieder geval niet ongemerkt voorbij – al heeft het Vlaamse fonds voor de Letteren gemeend het jaar te moeten inluiden met het stopzetten van de subsidie voor het Louis Paul Boongenootschap. Maar intussen zijn de verschillende activiteiten en festiviteiten in ieder geval nog overzichtelijk samengebracht op de website www.lpboon.net.

Dat Boon behalve De Kapellekensbaan nog een aardig boekenplankje vol heeft geschreven met meesterwerken is bij de meesten bekend. Dat hij ook een goed en toegankelijk dichter was, zal voor sommigen nieuw zijn. Groot is het poëtisch oeuvre niet. De fraaie bundel Verzamelde gedichten uit 1979 bevat in totaal 27 gedichten, verdeeld over 87 bladzijden. Dat komt natuurlijk omdat het boekje tussen de verschillende (sub)titels nogal wat lege pagina’s telt. Maar het komt toch vooral omdat ‘de kleine eva uit de kromme bijlstraat’, het bekende gedicht uit 1956 maar liefst 35 bladzijden lang is. De tekst, met inmiddels legendarische zinnen als ‘in dit nummer vinden onze lezers die graag kinderen vermoorden in de krant alle bijzonderheden over het gruwbare feit’, koppelt ongemak en ontroering, afschuw en vervreemding aan elkaar. Mag je meer van een gedicht verwachten?

Traditioneler is het strofische openingsgedicht ‘zo zal ik dan worden’. Het begint zo:

zo zal ik dan worden
stilaan een zich oudvoelend man
een bloem een gedicht op de lippen
en verder wat knutselend nog
aan luchtvervuiling en zo

zo zal ik dan worden
een propere oude man
als ons hondje dat niets mocht
in huis doen en zo doof
was geworden als een pot en zo

Echte Boonadepten weten natuurlijk wel beter, maar de meer argeloze lezer vraagt zich hier toch af of dit Boon nog wel is. De anarchist die de mensen een geweten wilde schoppen, zoals hij dat aan het slot van Mijn kleine oorlog nog in enorme koeienletters uitschreeuwde. Ja, die Boon is het, die vijftien jaar later een tweede druk van Mijn kleine oorlog liet eindigen met het berustende ‘wat heeft het alles voor zin’. Want melancholie is toch wel het overheersende gevoel in Boons poëzie, en vergankelijkheid het centrale thema. Ouderdom, ziekte en dood horen daarbij als motieven. Maar dat wil niet zeggen dat de gedichten alleen maar tot droefenis stemmen. Ze zijn eerder liefdevol, zoals het zachtaardige ‘vandaag bij je graf, lieve paps’. Waarin de dichter zijn vader op het graf komt vertellen hoe mooi de meisjes deze zomer weer zijn geworden, want ‘je zag dat zo graag lieve paps’. Na een paar vertrouwelijke jongens-onder-elkaar-opmerkingen over de vleselijke kwaliteiten van het vrouwelijk schoon, eindigt hij met

dat wou ik je zeggen bij je graf
hoe mooi ze deze zomer waren
hoe liefdevol ik keek met jouw ogen
naar hun rokjes zo kort
naar hun spannende spijkerbroeken

je mocht het niet aankijken
van mams ik weet het
je wendde de goedige blik af
je bruine zachte ogen
van een te brave hond

vandaag vertel ik het dan
met wat weemoedige glimlach
aan je graf.

Veel inniger heb ik de band tussen vader en zoon nog niet vaak beschreven gezien in de literatuur. Dezelfde tederheid vinden we terug in de cyclus ‘eens, mijn geliefde’. ‘Vier gedichten, voor Jeanneke, voor later’ staat eronder. En hoewel meteen in het eerste gedicht de aarde dood achterblijft, is er iets in de toon dat hoop suggereert. Die hoop ontbreekt begrijpelijkerwijs in de twee gedichten bij de dood van dichter en galeriehouder Leo Drieghe in 1973. In het eerste tekent hij de grootheid van de stervende.

een twintig eeuwen oude wijsgeer
een kristus een che guevara een dichter
die leo drieghe heet
en meer heeft gedaan dan honderd ministers
van kultuur

Het in deze regels meeklinkende verwijt is van korte duur. Waarom tijd verliezen met ons te ergeren aan die ‘ministers van kultuur’, lijkt de dichter te zeggen. Er zijn immers belangrijker dingen:

op mijn lippen bloeit een bloem leo drieghe
een gedicht dat steeds blijven zal
dat niemand plukken mag
alleen even liefkozend aanraken
en als je het graag hebt
even een zoen aanbieden
zoals lang geleden in de kerk een relikwie

Hoeveel definities van poëzie moet je uit je hoofd leren, voordat je precies weet wat een gedicht is? Misschien wel honderden. En dan nog zul je verder van de waarheid af staan dan Boon die een gedicht omschrijft als een bloem die op je lippen bloeit. Zo raak heb ik de dichtkunst nog niet dikwijls horen typeren. De lezer blijft ontroerd achter. Maar Leo Drieghe niet, die neemt aan het slot nog een staaltje kameraadschappelijke relativering mee de dood in.

ook al komen je gedichten nooit meer terug
ze blijven
voor zowat zeven acht man in vlaanderen

Want ook in zijn gedichten klinkt die bijzondere Boonsiaanse humor door.
Omdat ik nou eenmaal een mal soort voorkeur heb voor poëticale gedichten, gedichten over dichten dus, nog een enkel woord over ‘stilte, hier werkt een dichter’. Het is geschreven, staat er, ‘een paar weken vóór de zelfmoord van roger serras’, wat natuurlijk een eigenaardige opmerking is. Het gedicht kan dus per definitie niet over die zelfmoord gaan. Roger Serras, schilder, dichter en leraar aan de normaalschool in Gent, komt ook helemaal niet voor in het gedicht. Maar door die paar woorden over die zelfmoord, trekt het dichterlijk noodlot wel pijnlijk door de verzen.

wordt ooit de ware dichter door overheden
met haat in hun hart
met misprijzen om zijn werk
op waarde gebrandschat
geprijsd en onder lof vermoord?

De staatsprijzen en alle lof die daarbij hoort, dienen slechts om de dichter monddood te maken. Het is geen nieuwe gedachte, we vinden hem ook al bij Paul van Ostaijen. Maar het is wel een waarschuwing die dichters zich zeer ter harte moeten nemen. Wat moeten ze dan wel doen? Dat kunnen ze aan het eind nog vlug even lezen, voordat het gedicht afgelopen is:

op het hek van de dichter blijft het bord
waarschuwend voor de eerzuchtige groten:
opgepast, gevaarlijke hond

Het is duidelijk: het gedicht is een bloem op de lippen en de dichter een gevaarlijke hond. Alleen al voor deze twee vaststellingen verdient Louis Paul Boon het om in zijn honderdste geboortejaar weer eens overal (van Stadskanaal tot Kortrijk) gelezen en besproken te worden. Waarbij wij zijn poëzie zeker niet mogen vergeten.

Jan de Jong

Louis Paul Boon – Verzamelde gedichten. De Arbeiderspers/Querido, Amsterdam. 87 blz. Antiquarisch vanaf €12,00.
de kleine eva uit de kromme bijlstraat is uitgeven als Verzameld werk, deel 9. De Arbeiderspers, Amsterdam. 68 blz. Als e-book €14,95, of antiquarisch.

Deze recensie stond eerder in Leven Talen Magazine 2010-4

Afbeelding; Wikimedia Commons