Inspirerend Gesamtkunstwerk

1622 was een somber jaar voor de Amsterdamse uitgever Van der Plasse. En het was zo mooi begonnen. Vier jaar na de dood van de populaire dichter Bredero was het de uitgever eindelijk gelukt om de rechten op alle gedichten en liederen van de overledene te verwerven. En nu lag er dan dat prachtige uitgevoerde en geïllustreerde Groot Lied-boeck. Van der Plasse mikte met deze uitgave duidelijk op het hogere marktsegment. Het boek kostte één gulden en veertien stuivers, een compleet weekloon van een geschoold handwerksman.

Helaas voor de uitgever lag het boek er twintig jaar later nog steeds. De belangstelling van de welgestelde culturele elite had hij er blijkbaar niet mee kunnen wekken. Die gegoede bovenlaag had zijn interesse inmiddels verlegd naar de sonnetten van Hooft. De literaire smaak was veranderd. Of om het in de woorden van literatuurhistorica Marijke Spies te zeggen: ‘Ergens tussen 1625 en 1650 houden liedjes op kunst te zijn’.

Het is daarna nooit meer goed gekomen. Zeker niet in het onderwijs, waar rechtlijnige neerlandici teksten van liedjesschrijvers als Lennaert Nijgh, Huub van der Lubbe of Thomas Acda steeds volhardend van de literatuurlijsten hebben geweerd. Vaak terecht trouwens, omdat het meestal toch om eendimensionale teksten gaat, die elk leesavontuur bij voorbaat onmogelijk maken. Er staat wat er staat en dat is het dan. Van poëzie mogen we wat meer verwachten.

Dat ‘meer’ vinden we wel terug in de teksten van Erik de Jong, beroepshalve bekend als Spinvis. Zijn deels romantisch mijmerende, deels associatieve teksten geven de lezer/luisteraar alle kans om er iets eigens van te maken.

Kijk
Iemand zwaait en roept
En blauw staat je zo goed
Er gaat een telefoon
Het boek ligt in de tuin
’t Is zo te zien nog vroeg
Misschien een uur of twee

En daar
Daar bij de auto staan
Josephine en Mike
Een bruine citroen
Je doet iets met je haar
We gaan zo te zien nog weg
Misschien wel zometeen

Het vervreemdend effect dat deze eigenaardige opsomming van realistische elementen bij de lezer teweeg brengt, wordt nog versterkt als het nummer (‘Aan de oevers van de tijd’, geïnspireerd door een gedicht van Gust Gils) met de wat monotone stem van Spinvis gezongen wordt. Of, zoals bij optredens, met de hoge stem van celliste Saartje van Camp. Dergelijke ongerijmde opsommingen komen we vaker tegen bij Spinvis. Ik denk aan ‘een motor draait / de baby huilt / een vogel schreeuwt / de dag begint / en de snelweg suist’ (uit ‘Bagagedrager’). Ze klinken niet alleen goed, ook op papier mogen deze teksten er zijn. Ze vervreemden, verontrusten, stellen vragen, dagen uit. Precies wat je van poëzie mag verwachten. Maar ja, een cd is nog geen dichtbundel, zeggen we dan.

Maar die vlieger gaat niet langer op. De nieuwe cd van Spinvis, Tot ziens, Justine Keller, is behalve op de plaat ook in boekvorm verschenen. Niet als traditionele bundel, maar als een soort van graphic poem. Hanco Kolk, onder andere bekend van de strip S1ngle, heeft Spinvis’ teksten fraai in beeld gebracht, soms met de heldere lijnen van een stripverhaal, dan weer met grote vlakken of geënsceneerde foto’s, maar steeds met beelden die de tekst (én de muziek!) aanvullen en versterken. Tot ziens, Justine Keller is een Gesamtkunstwerk geworden van woord, beeld en geluid dat méér is dan de som der delen (om eens een cliché wakker te schudden).

Natuurlijk doen de teksten van Spinvis wat ze altijd al deden: verrassen. Het refrein van ‘Kom terug’ laat bijvoorbeeld eenzelfde associatieve opsomming zien als ‘Aan de oevers van de tijd’ en “Bagagedrager’ hierboven. Maar dan kernachtiger:

Reis ver
Drink wijn
Denk na
Lach hard
Duik diep
Kom terug

Vooral ‘Duik diep’ is hier de vreemde eend in de bijt. Het verstoort een betrekkelijk begrijpelijke opsomming, maakt de tekst raadselachtiger en dwingt de lezer tot interpretatie, tot het maken van een keuze. Is het een metafoor? En zo ja, voor wat dan precies? Iets dergelijks gebeurt ook in

Ik eet een appel
en jij wint

Zulke regels brengen mij niet alleen K. Schippers in herinnering (‘Tweemaal James Grieve’), maar sturen de lezer meteen naar een vraag, al is het maar ‘Hoezo?’ Het gedicht geeft het antwoord niet, maar blijft tot het eind toe nieuwe vragen oproepen. Het slot luidt:

Eind april
de trein remt af en staat stil
op het perron
Men zwijgt, men stapt uit
Men reist door
Heel veel gedaan vandaag
Wat stelt zo’n dag nou eigenlijk voor

Aan de ene kant creëert het onpersoonlijke ‘men’ afstand, roept het weer die spinvissiaanse vervreemding op. En aan de andere kant is er die slotregel met een vraag die geen vraag is. Dat er geen vraagteken achter staat spreekt boekdelen. Zelfs als vraag hebben die woorden geen zin. Een antwoord is er niet, de lezer blijft wat ongemakkelijk achter – en dat is mooi meegenomen.
In het titelgedicht (muziekliefhebbers zouden ‘titelnummer’ zeggen, maar dat doe ik niet) komen de drie disciplines van Spinvis en Kolk ook mooi bij elkaar. Ik geef eerst de tekst.

Tot ziens, Justine Keller

Dat uw kinderen sterk gaan zijn en mooi
en uw tranen door de zon gedroogd
en uw schoonheid eeuwig als de zee
en uw dagen groot

Dat uw boek in alle harten woont
en uw liefdes talrijk en van vuur
uw geheim een goed bewaard juweel
in een zwart heelal

Dat uw monster u nooit vinden zal

Een straat in april
zonder eigenschap
zonder reden
Buiten valt stil
zachte regen van lang geleden

Dat uw huis na verre reizen wacht
Duizend vogels in uw tuin
en het lieve einde
schemerzacht

De tekst doet wat oosters aan met al die beleefde wensen. En de muziek gaat daar in mee. De eerste twee strofen en ook de laatste klinken als een monotoon mantra, of, christelijker geformuleerd, als een eentonige litanie die alle heil over de aanbedene moet afroepen. Een vraag die hier opkomt is natuurlijk wie die Justine Keller is. Het gedicht en de bundel zijn naar haar genoemd, maar in deze tekst komt ze niet voor. (Wel in het openingsgedicht ‘Oostende’ waarin de zin ‘Tot ziens, Justine’ staat.) De figuur van Justine Keller hoort wat mij betreft tot de mysteries van de poëzie. Waarmee ik wil zeggen dat er net zoveel Justines zijn, als er lezers zijn. Hanco Kolk onderstreept die anonimiteit door het gedicht te begeleiden met acht tekeningen van een vrouw, of eerder een meisje, dat we alleen in zwart profiel zien. Ze is naakt, ze kleedt zich aan, ze loopt naar buiten, de wind in. Het is een soort van omgekeerde striptease die de afstand voelbaar groter maakt. Hoezo ‘tot ziens’? Deze Justine komt niet meer terug!

Tip voor leraren: Tot ziens, Justine Keller is een multimediaal kunstwerk met poëzie, muziek, beeldende kunst én, voor wie dat wil, vast ook nog wel ergens een concertregistratie.

Jan de Jong

Spinvis en Hanco Kolk – Tot ziens, Justine Keller. De Harmonie, Amsterdam. 126 blz. (met cd), €24,90

Deze recensie verscheen eerder in Levende Talen Magazine 2012-1.