Waarom meedoen?

Eugène Ionesco (Slatina, Roemenië, 1909 – Parijs, 1994) schreef negentien toneelstukken, die nog steeds op de planken worden gebracht. Terecht, want niemand komt onaangedaan en zonder verontrustende gedachten na afloop uit de zaal: is absurditeit inderdaad een wezenskenmerk van ons leven, omdat we ons in absurde bochten wringen om te ontsnappen aan het besef dat de vraag naar de zin ervan geen antwoord kent en dat elk zoeken naar een objectieve zin slechts naar bodemloze afgronden voert?

Afgezien van autobiografische teksten, essays over zijn eigen werk, enkele kinderverhalen en vele artikelen in Le Figaro, waarin hij zich afzette tegen de revolutionaire retoriek van de 68’ers, bleef zijn proza beperkt tot één verhalenbundel, De foto van de kolonel, en één roman, De solitair. De solitair, uit 1973, werd in 1993 vertaald door Jeanne Holierhoek, die ook een nawoord schreef. Voor Uitgeverij Vleugels herzag ze die vertaling en voegde er een tweede nawoord aan toe.

‘Op je vijfendertigste wordt het tijd om je uit de race terug te trekken’, met die zin opent De solitair. De race, dat zijn je baantje, de sociale verplichtingen waarmee dat gepaard gaat, de strijd om de gunsten van een knappe, vrouwelijke collega en het moeten opstaan om op tijd op je werk te verschijnen. Kortom, alles wat een maatschappelijk bestaan aan eisen stelt.

De ik die deze terugtrekkingsgedachte koestert, heeft kunnen noch willen beantwoorden aan de carrière die zijn moeder hem toedacht. Hokkend in een Parijse hotelmansarde begeeft hij zich elke werkdag naar zijn suffe kantoorbaantje, registers en lijsten bijhoudend, de dagen aftellend tot hij op zaterdag zijn bewustzijn kan verdoven met wijn en cognac.

Tot het geluk hem toelacht: een gefortuneerde oom laat hem een som geld na die het hem mogelijk maakt de rest van zijn leven een bescheiden renteniersbestaan te leiden. Hij koopt een appartementje, vindt in de buurt een goedkoop restaurant waar hij elke dag zijn maaltijden gebruikt en laat zijn leven tot stilstand komen. Van verplichtingen word je niet gelukkig, zonder word je in elk geval niet ongelukkig, denkt hij. Maar vanwaar dan toch al die gedachten over vragen waarvan hij al weet dat ze niet beantwoord kunnen worden? En de somberte die erop volgt en die zich alleen laat bestrijden alcohol? Het duurt niet lang eer hij nog voor het ontbijt een paar glazen cognac achterover moet slaan om aan de dag te kunnen beginnen.

Hij legt het aan met de serveerster in zijn restaurantje. In de hoop hem van zijn spleen te verlossen, trekt ze een poosje bij hem in. Maar na de zoveelste avond van zwijgzaamheid pakt ze haar koffer weer in: aardige man, maar je kunt er niets mee. Intussen raakt Parijs in de ban van geweld. Vanachter opgeworpen barricaden wordt in het wilde weg geschoten. Omdat we alles zien door de ogen van de solitair, is niet altijd even duidelijk wat alcoholische hallucinatie is en wat werkelijkheid, maar we mogen aannemen dat Ionesco de studenten- en stakersopstanden van eind zestig heeft uitvergroot. Ook al omdat de solitair tot dezelfde conclusies komt als Ionesco destijds in Le Figaro: de retoriek aan beide kanten van de barricaden is even hol als inwisselbaar.

De solitair verschanst zich in zijn appartement, stopt de ramen dicht met matrassen en laat zich enorme hoeveelheden drank bezorgen. En blijft dat doen als het wapengeweld plaats maakt voor dat van de slopershamer, die grote delen van zijn buurt met de grond gelijk maakt om ruimte te scheppen voor vooruitgang.
De nieuwe conciërge van zijn appartementengebouw durft het aan om hem aan te spreken om zijn nietsdoen: ‘Wat hebt u voor nut?’ Zijn antwoord is een wedervraag, die hij voor zich houdt: wat had het voor nut om nut te hebben?

De burgerlijke orde bestaat uit conventies en betekenisloze gemeenplaatsen die de confrontatie met die existentiële vraag moeten vermijden. Omdat die orde de waarheid dat deze vraag geen antwoord kent niet verdragen kan. Maar is de waarheid voortdurend omzeilen met betekenisloze gemeenplaatsen niet absurd? Of kunnen we niet anders en is absurdisme het enige isme met een menselijk gezicht?

Het is verleidelijk om De solitair te interpreteren als een case study in romanvorm van een depressie. Enkele jaren voor De solitair verscheen, publiceerde Georges Perec zijn korte roman Een man die slaapt. Waarin Perec heeft getracht nauwgezet zijn ervaringen te beschrijven toen hij als twintiger plotseling in een diepe depressie stortte. In sommige opzichten lijkt de sfeer die Ionesco oproept op die van Een man die slaapt. Ook Ionesco’s solitair vervalt tot het vullen van zijn dagen met alleen nog die handelingen die geen weloverwogen besluit verlangen, omdat handelingen die dat wel doen hem als betekenisloos voorkomen.

Maar toch is De solitair niet zo’n depressie-onderzoek. De ik wordt niet getroffen door een depressie. Hij heeft weloverwogen besloten zich ‘uit de race terug te trekken’, omdat hij de zinloosheid van de race inziet. Zonder de hoop te koesteren de zin van het leven te vinden in niet langer meedoen. Kunnen drinken wanneer hij wil en zoveel hij wil, dat is meegenomen, maar hij ziet wel degelijk in dat hij dat doet om niet steeds te hoeven ronddwalen in een mist van onbeantwoordbare vragen. Als je De solitair al als een roman over depressie wilt interpreteren, dan is dat de voortdurende depressie van een burgerlijke orde, opgebouwd uit betekenisloze conventies en gemeenplaatsen.

Hans van der Heijde

Eugène Ionesco – De solitair. Herziene vertaling en nawoorden: Jeanne Holierhoek. Vleugels, Bleiswijk. 153 blz. € 23,95.