Goethe en Goebbels

Marcel Rözer (1959) heeft iets met Duitsland. Geen wonder, met een vader die bij de Waffen-SS diende, een foute keuze die aanleiding gaf tot zijn ‘non-fictieroman’ Zo vader. Eigenlijk zou hij dus net als Harry Mulisch kunnen rondbazuinen dat hij de Tweede Wereldoorlog is, maar Rözer is niet geneigd tot bombast of dikdoenerige pathos. In Het blauwe wonder benadert hij het hele Duitslandvraagstuk – en niet alleen dat – veeleer met beide voeten op de grond, pretentieloos, bescheiden zelfs. Hier is een man aan het woord die worstelt met zijn relatie tot de grote buur in het oosten, ‘het land van Rilke en Bach, maar ook van Goebbels en Heydrich’. Een fascinerend land dat, zeg maar, het beste en het slechtste wat de mens ooit heeft uitgespookt, in zich verenigt.

Hoofdpersonage Johan is een voormalig leraar die na een burn-out veerman werd in het land van Maas en Waal. Maar hij heeft nog een openstaande rekening, een hoofdstuk uit zijn leven dat hij nooit echt heeft afgesloten, en zich afspeelt in het Dresden van eind jaren tachtig. Tijdens de periode van de Wende dus, in de DDR. Een prachtige kunststad die volledig werd verwoest in de oorlog, en zo ook die fameuze Duitse tweeslachtigheid verbeeldt, een stad ook waar de bewoners zich pijnlijk bewust zijn van dat verleden:

De aantrekkingskracht van de dood mag nooit onderschat worden. Geef mensen alles wat ze nodig hebben en ze vinden wel een reden om elkaar of zichzelf kapot te maken. We zijn een destructieve apensoort.

En bij zo’n verhaal hoort een liefdesgeschiedenis: Johan valt voor de charmes van de Dresdnerin Rosa, met wie hij langs de Elbe fietst – de fascinatie voor rivieren is de rode draad in zijn leven. Er komt een kantelmoment:

Ik keek opzij en ik voelde dat ik naast alle vrouwen van de wereld lag. Ik was alle mannen. Naast ons stroomde de Elbe. Ik voelde het water, de zee, alle zeeën. Ik was niet meer alleen.
Toen ik het water uitstapte, was er iets veranderd. Iets groots, iets geweldigs. Rosa kwam achter me zitten en hield me vast. We zwegen. Er was ook niets te zeggen.

De idylle blijft niet duren. Er wordt een afspraak gemaakt om elkaar ooit weer te ontmoeten bij de Blauwe Brug in Dresden, maar dan gaan Rosa en Johan elk zijns weegs. Echt afscheid nemen van Duitsland doet Johan niet: jaren later is hij beland in Emmerich, net over de Duitse grens. Voor de kost zet hij mensen de Rijn over met zijn veerpont. Veermannen zijn een ras apart, en Johans collega’s Arend en Bruce zijn geen doordeweekse figuren.

Stilaan rijpt bij Johan het plan om toch terug naar Dresden te gaan, maar hij worstelt met reisangst en is er nog niet meteen aan toe om de trip te maken. Om alvast aan het idee te wennen, stelt Arend voor om met Johan alle veerpontjes op de Rijn af te gaan. Arend fotografeert, Johan schrijft, en zo maken ze samen een boek. Ondertussen leest Bruce de oorlogsdagboeken van Johans vader – nog zo’n confrontatie die hij zelf liever uit de weg gaat.

Maar Dresden en het weerzien met Rosa blijven lonken. Een sprookjesachtig weerzien wordt het echter niet. Zo zit het leven nu eenmaal niet in elkaar:

Het leven gaat door. Die zin probeer ik tot me door te laten dringen. Ik probeer te beseffen dat jij met een andere man bent. Dat onze levens niet met elkaar zijn geleefd.

Het verleden is nooit voorbij, en toch kan je het onmogelijk terughalen, zo lijkt het wel. Dit uitgangspunt levert een boek op dat in sommige kringen weleens meewarig als ‘wittemannennostalgie’ wordt omschreven, maar alles welbeschouwd veel meer in zich draagt.

Daan Pieters

Marcel Rözer – Het blauwe wonder.Brandt, Amsterdam. 256 blz. € 20.