Mededogen met alle personages

In de romans van Esther Gerritsen gebeurt vaak iets vreemds, zoals een vrouw die ’s nachts schapen omvergooit, maar hoe bizar de gebeurtenissen en personages soms ook zijn: een lezer gelooft alles. De personages zijn allemaal levensecht en de gebeurtenissen die volgen vanuit de verlangens van de personages zijn vervolgens ook geloofwaardig. In haar nieuwste roman De terugkeer zijn er vijf (of meer) hoofdpersonages die allemaal meer mensen dan personages lijken.

In het kort gaat het verhaal over een depressieve man die sterft als zijn kinderen jong zijn. Als de kinderen al lang en breed volwassen zijn, gaat de dochter, Jennie, zich vragen stellen over zijn dood. Was het niet vreemd dat oom Ed er de avond van de dood was? Is de vader wel goed onderzocht? Heeft de politie niet te snel aangenomen dat het om een zelfdoding ging? Wat was de rol van moeder Johanna en broer Max? Jennie haalt letterlijk alles overhoop om bij antwoorden te komen, ook aangemoedigd door haar vriendje. Als lezer ga je vaak mee in de gedachten van Jennie en begin te ook haar familieleden te verdenken van moord, maar daardoor word je ook vaak op het verkeerde been gezet.

Een samenvatting als deze heeft het gevaar dat deze roman wordt gezien als een spannende whodunnit, en hoewel er zeker spanning en whodunnit in deze roman zit, gaat het veel meer om de personages. Die worden met een paar scènes en opmerkingen in de verf gezet: je lijkt ze meteen te kennen. Een sprekend voorbeeld is als Max als kleuter zijn vader in een hopeloze toestand ziet:

Zijn vader huilde, liggend in een plas sinaasappelsap. Max had medelijden moeten hebben met zijn vader, maar hij voelde het niet. Er verschoof iets wat je niet meer kunt terugschuiven, als in een tiewrap. Ook hij verdroeg die man niet, daar halfnaakt liggend, huilend in het vruchtensap. Hij had te doen met zijn moeder. Haar blik werd de zijne. Haar houding zei: Je mag dit haten. Je mag hém haten, verafschuwen.

Dat na de dood van zijn vader, moeder Johanna helemaal instort en Max voor zijn moeder moet zorgen, is de bepalend voor Max’ verdere leven. Hij kan niet anders dan voor zijn moeder willen zorgen, wat een mentor, zijn vrouw, of zelfs zijn moeder daar ook van vindt. Dat wordt wel een beetje uitgelegd door Gerritsen, maar vooral getoond, bijvoorbeeld in gesprekken tussen Max en zijn vrouw, als Max weer eens naar zijn moeder wil en zijn vrouw dat niet begrijpt. Op eenzelfde manier wordt van elk personage het gedrag, dat soms onuitstaanbaar over kan komen, begrijpelijk gemaakt. Daarmee zoekt de roman, zo lijkt het, vooral naar mededogen, voor zelfs de verschrikkelijkste daders.

De katalysator van de roman is dat Johanna last krijgt van Alzheimer en van Ibiza, waar ze woonde met haar nieuwe vriendje Frans, naar haar kinderen wordt gestuurd die maar voor haar moeten zorgen. Deze Frans is buitengewoon grof, zoals hieruit mag blijken:

De laatste keer dat Frans belde om de datum van het vertrek naar Nederland door te geven, klonk hij ronduit kwaad. De man had zich nooit eerder met Johanna’s kinderen beziggehouden, maar nu ze steeds zieker werd vroeg hij zich constant verongelijkt af waar haar familie was.

Toch kunnen de hoofdpersonages niet lang boos op Frans zijn, zelfs Johanna niet, die zo wordt afgedankt, en dan lukt het als lezer ook niet om boos te blijven. Hopelijk mag dit boek als inspiratie dienen, dat we mogen twijfelen aan onze eerste vooroordelen, mededogen mogen voelen. Zoals Coen Peppelenbos Rob van Essen met succes een grote prijs toewenste op deze site, zou ik dat bij dezen Esther Gerritsen toewensen!

Erik-Jan Hummel

Esther Gerritsen – De terugkeer. De Geus, Amsterdam. 258 blz. € 22,50.