Taalminiaturen zonder grauwsluier

Op het omslag van Tussen vrouw en man, de nieuwe verzameling columns van Frits Abrahams, staat een schilderij van Alex Colville. ‘Soldier and girl at station’ heet het, een goed gekozen titel wat dat is precies wat we zien: een soldaat en een meisje in innige omhelzing op een verlaten perron in de avond. Links naast het stel staat een trein stil, de deuren gesloten. Staat hij op het punt van vertrekken? Of komt hij net aan? De omhelzing geeft het beeld iets teders, dat meteen vakkundig om zeep wordt geholpen door die trein en dat lege perron. De warmte is waarschijnlijk niet van lange duur.

Ook in de stukjes die Abrahams voor de achterpagina van de NRC schrijft, komt die schurende verhouding tussen de seksen nogal eens langs. Onvermijdelijk gingen al die columns nog eens tot een thematische bundel leiden. De relaties van schrijvers, politici of eenvoudige cafébezoekers met vertegenwoordigers van het andere geslacht leveren sowieso al belangwekkend materiaal op, maar door het fijne penseel van Abrahams’ taalminiaturen zijn ze een lust om te lezen. Bijvoorbeeld over het nooit verstuurde briefje dat in 2016 geveild werd en waarin John F. Kennedy een van zijn minnaressen opriep om niet zo terughoudend te zijn. ‘Why don’t you just say yes.

John moet getergd aan zijn bureau hebben gezeten toen hij dat briefje schreef. Hij wilde met haar naar bed, maar zij had er niet meer zoveel zin in. Al schrijvend maakte hij haar steeds meer verwijten. Kom op, Mary, doe niet zo preuts opeens, zo ken ik je niet, wat is er aan de hand? Hij wilde zijn verwijten nog liever niet uiten, maar voor hij het wist stonden ze toch op papier.
Hij keek er nog eens goed naar. Ging hij niet te ver? Dreigde hij haar nu niet voorgoed van zich te vervreemden? Bovendien, stel dat dit briefje in vreemde handen viel – wat dan? Hij vermande zich en legde het opzij in een map die hij diep in zijn bureau wegborg. Nog eens goed over nadenken.

Vervolgens beschrijft Abrahams de smerige staart die het hele verhaal nog had: de moord op Mary in 1964 en de inspanningen van de CIA om alle bewijsmateriaal in handen te krijgen en te vernietigen. Die grote geschiedenis is natuurlijk veel belangwekkender dan de avond van dat briefje een jaar eerder. Met die tobbende president achter zijn bureau. Maar juist in die kleinere, aan de verbeelding ontsproten scènes is Abrahams op zijn sterkst.

In andere stukjes, zoals ‘Wachten’ uit 2002, betoont hij zich een rechtstreekse erfgenaam van Simon Carmiggelt, wat uiteraard geenszins een verwijt is. Andere erfgenamen gingen hem voor (Meijer, Bril) en ook zij waren niet de minsten, maar de scherpe observaties en de precieze stijl van Abrahams brengen bij mij net iets meer de oude meester in herinnering. Is het een door nostalgie ingegeven overweging?

Een meisje en een jongen van een jaar of twintig liepen het Vondelpark in. Het was een zoele nazomeravond, iedereen leek opgetogen over dit niet meer verwachte cadeautje van de natuur.

‘Laten we hier even gaan zitten.’ Het meisje wees naar een bankje naast de wandelweg. Ze was, net als de jongen, van Surinaamse afkomst, en ze droeg een wit T-shirt boven haar blauwe broek. De jongen gaf geen reactie.
‘Het is best schoon, hoor,’ zei het meisje.
De jongen deed alsof hij niets hoorde. Terwijl het meisje afboog naar het bankje, liep hij in hetzelfde bedaarde tempo door. Hij droeg grote, witte gympen onder een blauw spijkerpak en een honkbalpet.
‘Kom nou toch,’ riep het meisje hem na.
Maar hij richtte zijn blik op een onzichtbaar punt aan de horizon en sjokte verder, alsof hij een missie te vervullen had waarvan niemand hem mocht afhouden.
Het meisje nam plaats op het bankje, nadat ze wat stof had weggeveegd. Ze zette haar tasje naast zich neer, en opeens was ze het eenzaamste meisje van de wereld.

De laatste vijftien stukjes uit de bundel zijn apart gerubriceerd onder de kop ‘#MeToo’. De namen van Harvey Weinstein, Bill Clinton, Charlie Rose, Woody Allen en Kobe Bryant komen langs. In het stukje over Bill Horsey, de columnist die Trumps woordvoerster Sarah Huckabee Sanders had omschreven als ‘een nogal bonkige voetbalmoeder, die de hapjes organiseert voor de kinderspelletjes’, gaat Abrahams ook bij zichzelf te rade.

Zelf kreeg ik al een reprimande van een lezeres toen ik een (anonieme) dame in een verhaaltje ‘gezet’ had genoemd. Of het er wat toe deed of die dame wel of niet ‘gezet’ was. Zou ik het ook hebben geschreven als het een man was geweest? Ik dacht er even, zo schuldbewust mogelijk, over na en moest constateren dat ik van allerlei mannen wel ongunstiger beschrijvingen had gegeven. Dat moet ook kunnen, van mannen én vrouwen. Het zou jammer zijn wanneer er een overdreven verbale correctheid als een grauwsluier over de taal neerdaalt.
[…]
We moeten niet te bang worden, en zeker niet in columns en literatuur.

Een waar woord. Sinds dit stukje uit 2017 zijn er alweer drie jaar lang nieuwe columns uit Abrahams’ pen gevloeid, met in de verste verte nog geen spoor van een grauwsluier. Een volgende verzameling lijkt dan ook onvermijdelijk. Het is in zware tijden (nee, niet die pandemie, ik doel op de dreigende feestdagen van 2021 en daarna) tenminste weer iets om naar uit te kijken.

Jan de Jong

Frits Abrahams – Tussen vrouw en man. Brooklyn, Leiden. 224 blz. € 15,00