Don’t mention the war

Wie weleens bezuiden de Pyreneeën komt en de taal voldoende spreekt voor een babbel met een oudere Spanjaard, heeft het vast wel al gemerkt: vaak stuit je op een spraakwaterval, tot je een vraag stelt over de Spaanse burgeroorlog (1936-1939). Doorgaans valt het gesprek dan meteen stil, want het onderwerp is voor velen nog steeds te pijnlijk. Nog altijd lopen er breuklijnen door dorpen en leven sommige buren op gespannen voet met elkaar. Het komt niet zelden voor dat in eenzelfde familie sommige leden aan de kant van de republiek vochten, terwijl andere in Franco’s leger zaten, of dat de vader van de ene is geëxecuteerd door pakweg de oom van zijn overbuurman.

Ook in de familie van Javier Cercas (1962) is die oorlog een heikel thema, niet het minst omdat Cercas’ oudoom Manuel Mena in 1938 op negentienjarige leeftijd aan het front sneuvelde in dienst van Franco. In zijn geboortedorp Ibahernando, een onooglijk gehucht in het straatarme Extremadura, werd hij als een held begraven. Nog steeds is daar een straat naar hem genoemd. Maar het democratiseringsproces na de dood van Franco in 1975 wierp een ander licht op de zaak en stilaan groeide het besef dat Manuel aan de verkeerde kant had gevochten. Van een held om trots op te zijn, veranderde hij in een zwart schaap uit een duister verleden. Het viel Cercas dan ook zwaar om over zijn oudoom te schrijven:

De reden is dat Manuel Mena het zwartste van alle zwarte schapen in mijn familie was en dat zijn levensverhaal vertellen niet alleen betekende dat ik zijn politieke verleden op me nam, maar ook nog eens dat van mijn hele familie, terwijl dat verleden me alleen maar het schaamrood op de kaken joeg.

Het duurde dan ook een tijd voordat Cercas na lang twijfelen de confrontatie kon aangaan met zijn eigen familiegeschiedenis, ook al heeft hij altijd een sterke interesse gehad voor de recente geschiedenis van zijn land. Soldaten van Salamis was bijvoorbeeld een uitstekende roman waarin hij het verhaal schetst van een Spaanse fascist die werd gespaard door een republikeinse soldaat. In Anatomie van een moment reconstrueerde hij dan weer heel nauwgezet de mislukte poging tot staatsgreep van Antonio Tejero, een militair en oude getrouwe van Franco die de democratisering van zijn land niet kon verkroppen. Steeds staat bij Cercas de historische waarheid voorop, en hij beschouwt zichzelf in De koning van het schimmenrijk expliciet niét als romanschrijver:

Een romanschrijver zou antwoord kunnen geven op die vragen, want romanschrijvers mogen fantaseren, maar ik niet: voor mij is fantaseren verboden terrein. Maar sommige dingen kunnen met zekerheid gezegd worden. Of toch bijna.

Het einde van dit citaat is echter belangrijk en typisch voor Cercas: de objectieve waarheid achterhalen is een nobel streefdoel, maar helaas is die waarheid ook moeilijk te vatten, haast onbereikbaar zelfs. Bovendien is de perceptie van de waarheid iets anders dan de waarheid zelf:

Het is niet waar dat de toekomst het verleden verandert, maar het is wel waar dat de toekomst de betekenis en de perceptie van het verleden verandert.

In dit opzicht doet Cercas bijvoorbeeld denken aan Stefan Hertmans, die in De opgang probeert in de ziel te kijken van een SS’er die ooit in het huis woonde dat de Vlaamse schrijver lang geleden kocht. Want wie was Manuel Mena echt? Trok hij als jongeman – op zijn portretfoto ziet hij er nog als een kind uit, een jongen die een legeruniform heeft aangetrokken – uit overtuiging naar het front, of had hij andere redenen? Mag je hem empathisch benaderen, of dreigt dan het risico dat je zijn foute keuzes gaat vergoelijken?

Cercas’ geboortedorp Ibahernando liep in de jaren zestig grotendeels leeg, en ook hij vertrok op vierjarige leeftijd met zijn ouders naar het welvarendere Catalonië. De interviews met de oudjes in het dorp die Manuel Mena hebben gekend, verlopen moeizaam. Geen wonder, want Cercas gaat onder meer in gesprek met een man wiens vader tijdens de oorlog uit zijn huis werd gesleurd door franquisten en buiten het dorp werd vermoord. Maar hij doet veel meer dan de historische feiten reconstrueren met behulp van archieven en getuigen, hier is een man aan het woord die in feite ook verzoening en gerechtigheid nastreeft. Daar komt nog bij dat hij ondanks zijn meedogenloze zelfkritiek over ‘de natuurlijke babbelzucht van de literaat en zijn onverbeterlijke neiging tot oeverloze mooischrijverij daar waar historische rigueur vereist is’, het niet kan laten om zich elegant en stijlvol uit te drukken. Het eindresultaat is een pakkend boek, misschien wel het mooiste dat Cercas al heeft geschreven, met een machtige apotheose:

[…] toen pas had ik het gevoel dat Manuel Mena voor mij niet langer een verre, vage gestalte was, even star en kil en abstract als een standbeeld, een smartelijke familielegende gereduceerd tot een portret in de stoffige stilte van een stoffige zolder in een verlaten familiewoning, het symbool van alle fouten en verantwoordelijkheden, heel de schuld en schaamte en de ellende en de dood en de nederlaag en de verschrikking en de smeerlapperij en de tranen en de opoffering en de passie en de schande van mijn voorouders, maar een man van vlees en bloed, een gewone jongen met eigenwaarde die teleurgesteld was in zijn idealen, een soldaat verdwaald in een oorlog die hem vreemd was, die niet meer wist waar hij voor vocht. En toen zag ik hem.

Daan Pieters

Javier Cercas – De koning van het schimmenrijk. Uit het Spaans vertaald door Jos den Bekker. De Geus, Amsterdam. 320 blz. € 21,50.