Azijnstel

Frits, gepensioneerd assemblagewerker, is al vijftig jaar getrouwd met Clara. Precies vijftig jaar zelfs, maar zoals elk jaar is hij de trouwdag vergeten. Clara klaagt daar niet over, maar verlaat na het middagmaal de woning om, zoals ze zegt, ‘zomaar wat te lopen’. Als ze na uren nog niet terug is, begint Frits zich ongerust te maken. Pogingen haar te bellen stranden in voicemail. Zijn dochters nemen wel de telefoon op, maar kunnen niet zeggen waar Clara is. Heeft ze hem misschien verlaten? Het lijkt Frits niet onwaarschijnlijk, en eerder hinderlijk dan rampzalig.

Als je ook na je topjaren samenbleef, dan wegen praktische overwegingen alsmaar zwaarder door. Geef je op wat je samen bereikte, ook al is dat niet veel, voor een onzekere toekomst alleen? Wat achter je ligt is bekend, op het goede daarvan kun je teren als wat komt een teleurstelling blijkt. Je woning, je spaarpot, een dubbel pensioen, de hulp die je biedt aan elkaar. Geen ongewisheden. […] Wie wat ouder is, denkt er zo over, tenzij hij of zij een stel ogen ontbeert waarmee je een feit onderscheidt van de fabel die wil dat de liefde niet sterft.

Terwijl Frits per fiets de omgeving afzoekt om Clara terug te vinden, trekken scènes uit zijn huwelijksleven aan zijn geestesoog voorbij. Zijn gevoel van eigenwaarde komt dat niet ten goede. Korzelig, jaloers, gewelddadig en wraakzuchtig is hij geweest, maar tegelijkertijd laf genoeg om zijn naasten te verraden als hem dat bij zijn superieuren een wit voetje bezorgde.

Naarmate de uren verstrijken worden zijn gedachten steeds zwartgalliger. Verkrachting, incest en poging tot moord zijn slechts enkele van de verwijten die hij zichzelf maakt. Verlegenheid neemt hij zichzelf nog meer kwalijk.

Niet enkel goor, ook laf ben je, een schijterd van top tot teen. Heeft zo’n sujet nog wel recht op respect? Hoe kun je jezelf nog achten? Naar het enige juiste antwoord zoek je je verdere leven.

De innerlijke monoloog van Frits, geheel in de tweede persoon gesteld, neemt nagenoeg het hele boek in beslag. Wel wordt de behoefte aan een apotheose bevredigd doordat we tenslotte Clara terugzien, maar het bittere zelfverwijt van Frits vormt de kern. De schrijver weet de toon tientallen bladzijden lang te handhaven, zonder dat die gaat tegenstaan. Wel valt het op dat Frits zichzelf ten behoeve van de lezers van alles uitlegt waar je eerder stilzwijgende kennis zou verwachten. En de muizenissen raken geleidelijk in complexiteit verstrikt:

Berokken je daardoor geen schade aan wie je beschermen wilt doordat je, juist door te beschutten, belet dat de ander kan luchten wat al eerder werd gekwetst, het breekbare hart dat, als na een infarct, nooit meer zo klopt als voorheen?

Lex Bijlsma

Rudi Hermans – De vrucht van de oude dag. Angèle, Antwerpen, 120 blz. € 17,50.