De Rif, Marokko, Nederlandse Marokkanen en misverstand

Het land van herkomst van Nederlandse Marokkanen, of van hun ouders of grootouders is vanzelfsprekend Marokko. Maar dat moet voor het merendeel ervan preciezer worden uitgedrukt, namelijk de Rif, een gebied dat overigens groter is dan alleen het Rifgebergte. Binnen het koninkrijk Marokko, in 1956 gevormd uit Franse en Spaanse koloniale territoria, neemt de Rif om meerdere redenen een aparte plaats in. De Riffijnse taal wijkt af van het Marokkaanse Dharija, dat een mengtaal is van Arabisch en Berbers. Vanaf het einde van de negentiende eeuw gingen Riffijnen op meerdere momenten de strijd voor politieke zelfstandigheid aan. Gedurende de jaren 1920 kwam hun dat duur te staan. De Spaanse en Franse bezetters zetten op grote schaal gifgas in, ook tegen de burgerbevolking.

Ook na de vestiging van het koninkrijk Marokko bleef de Riffijnse wens van zelfstandigheid leven. De Marokkaanse staat wantrouwt en minacht de Riffijnen om die reden nog steeds, wat elke Riffijns-Marokkaanse Nederlander merkt die op familiebezoek naar Marokko gaat. Die kennis ontleen ik voor een belangrijk deel aan Eén erwt maakt nog geen snert, een essay van Asis Aynan, in Nederland geboren zoon van Riffijnse ouders. De titel drukt hetzelfde uit als het Nederlandse gezegde ‘één zwaluw maakt nog geen zomer’ en verwijst naar wat de huidige Marokkaanse koning, Mohammed VI, als zijn democratische hervorming aanprijst.

Aynan beoogde met dit essay vooral het wegnemen van enkele taaie misverstanden over deze groep migranten. We noemden ze in Nederland ooit gastarbeiders, een aanduiding die suggereert dat ze weer zouden vertrekken als ze genoeg bij elkaar gespaard hadden, of als er geen werk meer voor ze zou zijn. Beleidsdocumenten uit de jaren 1960 laten echter zien dat ook ruimte geboden werd voor gezinshereniging en -vorming in Nederland. Misschien als extra lokkertje, maar het idee dat ze zich blijvend zouden vestigen worden was dus wel degelijk aanwezig, zij het misschien niet al te openlijk geventileerd in Nederland. Voor de Riffijnse Marokkanen was het arbeidsperspectief maar één reden om te vertrekken, een andere, minstens zo belangrijke, was ontsnappen aan onderdrukking.

Nederlandse Marokkanen hebben tenminste één nationaliteit, de Marokkaanse, en meestal twee, de Marokkaanse én de Nederlandse. Omdat Marokko het inleveren van de Marokkaanse nationaliteit niet zou toestaan en ook in Nederland geboren kinderen van Marokkaanse ouders als Marokkaans aanmerkt. Reden voor de Nederlandse overheid om in hun geval – en ook in dat van bijvoorbeeld Grieken – een dubbele nationaliteit te accepteren. Aynan sloeg er het Marokkaanse nationaliteitsrecht op na en komt tot de verrassende conclusie dat volgens de wet een Marokkaan, die op vrijwillige basis een andere nationaliteit heeft gekregen, wel degelijk afstand kan doen van zijn Marokkaanse nationaliteit. De wet is echter één ding, de Marokkaanse staat kennelijk een ander: die lijkt niet van zins het afstand doen van de Marokkaanse nationaliteit te aanvaarden.

In zijn inleiding schrijft Aynan dat hij besloot tot het schrijven van dit essay toen een uitnodiging voor het presenteren van een column in de Balie, tijdens een bijeenkomst mede georganiseerd door de Amsterdams-Marokkaanse Vereniging, op het laatste moment werd ingetrokken, nadat de organisatie zijn tekst had ingezien. Toen Paul Scheffer op grond van die intrekking zijn lezing dreigde af te blazen, mocht Aynan alsnog verschijnen. Maar zijn gesproken column werd allesbehalve welwillend aangehoord.

Dat laatste roept vragen op. Als het merendeel van de Nederlandse Marokkanen een Riffijnse achtergrond heeft, mag je veronderstellen dat hun attitude jegens het Marokkaanse bewind op zijn minst kritisch is. Was die zaal dan gevuld met Nederlandse Marokkanen zonder Riffijnse achtergrond, die het Marokkaanse bewind onvoorwaardelijk steunen? Is ook in Nederland sprake van een gespannen verhouding tussen beide groepen?

Elke keer als een jonge Nederlandse Marokkaan over zoveel voetbaltalent blijkt te beschikken dat hij in aanmerking komt voor de nationale selectie, doet zich de kwestie voor of hij gaat kiezen voor de Nederlandse, of de Marokkaanse nationale selectie. Moeten we zijn keuze (ook) interpreteren tegen de achtergrond van zijn al dan niet Riffijnse origine?

Of ligt het nog gecompliceerder? Weten ook Nederlandse Rif-Marokkanen van de tweede en derde generatie weinig van de contemporaine geschiedenis van de Rif en is vloeit hun loyaliteit aan Marokko voort uit frustratie over het Nederlandse wantrouwen jegens Nederlandse Marokkanen in het algemeen?

In een vlotte, journalistieke stijl geeft Aynan veel informatie over de twintigste- en eenentwintigste geschiedenis van Marokko en de Rif, vaak aan de hand van zijn familiegeschiedenis. Maar op die laatste vragen geeft Eén erwt maakt nog geen snert geen helder antwoord. Het zou mooi zijn als hij kans ziet daar in een vervolgessay op in te gaan.

Hans van der Heijde

Asis Aynan – Eén erwt maakt nog geen snert. Van Oorschot, Amsterdam. 72 blz. € 12,50.