Schrijver L.H. Wiener vierde vorig jaar zijn 75ste verjaardag met de publicatie van twee nieuwe boeken: de verhalenbundel De zoete inval en het literaire reisverhaal Zeeangst. De flaptekst van De zoete inval spreekt ronkend van ‘de kwaliteit van het literair oeuvre dat Wiener in de loop van meer dan vijftig jaar opbouwde’. Toch had mede-Haarlemmer Casper Schaaf tot vorig jaar nauwelijks van deze schrijver gehoord. Bij wijze van inhaalslag las hij vier boeken van Wiener en besloot dat het tijd werd voor een interview.

Zeeangst past naadloos in het genre reisliteratuur en de zeilliteratuur in het bijzonder. Daarmee debuteert u in feite in deze genres. Aangezien u al veel langer zeilt en schrijft, had u niet ook al veel eerder een dergelijk zeilboek in de pen?
– Ik heb een aantal losse zeilverhalen geschreven, zoals te verwachten valt. Maar Zeeangst leest als een roman en heeft ook literaire vertakkingen, zoals het bezoek aan Monk’s House, waar Virginia Woolf gewoond heeft en de plek waar zij zich in de rivier de Ouse verdronken heeft. En dan is er het eerbewijs met een waterglas whisky, dat mijn verteller in één teug leegt bij het graf van Malcolm Lowry.

Zeeangst is lovend ontvangen. Persoonlijk ken ik meerdere lezers die er zeer over te spreken zijn. Vanuit de lezers bezien zou je haast kunnen zeggen ‘dat smaakt naar meer’. Denkt u dat u zich nog een keer waagt aan een dergelijk reis- cq. zeilboek of was dit een eenmalige exercitie?
– Dat Zeeangst zo goed ontvangen is doet mij goed, al gauw kwam er een tweede druk, waarbij mij wel van het hart moet dat de NRC rondom het verschijnen van dit boek en de gelijktijdige verschijning van de verhalenbundel De zoete inval, wel een zeer kwalijke rol heeft gespeeld. Noch aan het feit dat ik in februari 2020 75 werd, noch aan de publicatie van beide boeken rondom die datum heeft men ook maar één letter gewijd. Je krijgt dan het gevoel dat je helemaal niemand bent. L.H. Wie? Toen Mizzi van der Pluijm bij Michel Krielaars, de literaire chef aldaar, om uitleg vroeg, kreeg ze te horen ‘Er wordt aan gewerkt’ tot tweemaal toe. Geen letter dus.

Ziet u uzelf als een zeilende schrijver of een schrijvende zeiler?
– Het blad Zeilen introduceerde mij in diezelfde bewoordingen bij een voorpublicatie van Zeeangst. Nee, ik ben allereerst schrijver. Eigenlijk ben ik alleen maar schrijver, al ben ik ook 39 jaar leraar Engels geweest, waarvan gelukkig dertig jaar aan het gerenommeerde Haarlemse Stedelijk Gymnasium, een oase in de onderwijswoestijn. Maar mijn leraarschap gold niet meer dan een maatschappelijke betrekking naast mijn schrijverschap, waarvan ik absoluut niet zou kunnen leven. Er zijn tussen het blad Zeilen en mij inmiddels wel plannen om zo nu en dan wat literairs op zeilgebied bij te dragen.

U schrijft in het verhaal ‘Buizerd’ uit De zoete inval ‘Er valt in mijn werk geen mus van het dak zonder dat ik er een verhaal aan wijd. Fantasie speelt geen rol. Verzinnen kan men alles wel. Vormgeven is de kunst.’ Mooi gezegd. Maar hoe zit dit als u door omstandigheden waarschijnlijk maar weinig meemaakt, zoals in deze coronatijd? Is deze tijd voor uw schrijven een droge periode of juist een vruchtbare?
– Je geheugen, hoe gebrekkig en misleidend ook, is een onuitputtelijke bron van inspiratie. En daarnaast kan een bezoek aan Albert Heijn al een goed verhaal opleveren. In mijn geval zelfs tweemaal. Ik ben nu bezig met het opzetten van een lange novelle over mijn middelbare schooltijd, waarin het Haarlemse Lorentz lyceum voor altijd wordt neergezet als wat het eigenlijk was: een repressieve en kwaadaardige onderwijskazerne.

Wordt u, naarmate u ouder wordt, milder in uw oordeel over en omgang met mensen of juist uitgesprokener?
– Hier geldt maar één antwoord: je vijand slaapt nooit.
Maar wat mij opvalt bij het ouder worden is dat ik in mijn gevoelsleven niet afgestompt raak, maar juist kwetsbaarder word. Twee jaar geleden is hier voor het terras onze poes in het Spaarne verdronken, daardoor raakte ik lichtelijk depressief, heb maandenlang geen woord op papier kunnen krijgen. Haar dood heb ik nog wel in Zeeangst kunnen verwerken in een lange brief aan Paul Léautaud. En dat in mijn jeugd een rotjongen eens vier valkeneieren uit het nest gooide raak ik nooit meer kwijt.

Wat zijn de belangrijkste boeken in uw leven?
– In het Nederlands als schrijver allereerst W.F. Hermans, Het behouden huis heeft mij de literatuur binnen gezogen, ik was toen zeventien (kort geleden ontdekte ik bij herlezing dat het eigenlijk in gebrekkig Nederlands is geschreven, maar het gaat vooral om de strekking.) Het beeld van die mus die van het dak valt is een variant op een bekend beeld van Hermans. Er valt geen mus van het dak zonder dat er een verband is in het verhaal. De donkere kamer van Damocles is een meesterwerk. Op weg naar het einde en Nader tot U (met in de titels een mooie onderlinge link) van G.K. van het Reve zijn voor mij classics. In het Engels Under the Volcano van Malcolm Lowry (zie boven) en natuurlijk Lolita van Vladimir Nabokov (dat hij de Nobelprijs nooit heeft gekregen is een schandvlek op het oordeel van alle jury’s tijdens zijn leven en vormt een devaluatie van de prijs). Kazuo Ishiguro met zijn The Remains of the Day is ook een literaire grootheid. Heeft overigens wel de Nobelprijs gekregen. The Great Gatsby van F. Scott Fitzgerald en Ask the Dust van John Fante zijn mij evenzeer dierbaar. En ja, welzeker, The Old Man and the Sea van Hemingway. En natuurlijk Winnie-the-Pooh. Maar er is zoveel. Orwell, Conrad met Heart of darkness en zoveel dichters. In het Duits natuurlijk Kafka. In het Frans Camus, Céline, Flaubert en Sartre. Maar de allergrootste is en blijft natuurlijk Shakespeare. Als ik wil mag ik Willem zeggen.

In Zeeangst schrijft u ‘Ant is een verwoed lezer, ik schrijf liever.’ Voor welke boeken moeten wij ons toch naar de boekhandel spoeden, vindt u?
– Ik denk toch vooral voor het werk van ene L.H. Wiener, ‘de meest verwaarloosde schrijver in het Nederlands taalgebied’ volgens Jeroen Brouwers.

Bent u op dit moment in uw schrijfcarrière productiever dan in eerdere fases in uw leven?
– Nee, ik schrijf gemiddeld elke drie jaar een boek, die ontstaan organisch. Ze dienen zich aan, zijn er eigenlijk al in mijn onderbewustzijn. Ik moet ze ‘alleen maar’ gaan halen door ze vorm te geven.

In 2020 werd u vijfenzeventig en verschenen er maar liefst twee boeken van uw hand, de verhalenbundel De zoete inval en Zeeangst. Dat wekt de indruk alsof u nog lang niet met schrijfpensioen gaat. Wat kunnen wij nog van uw hand verwachten de komende tijd? Zit er bijvoorbeeld weer een brievenboek in het vat, in navolging van uw brievenbundel Fallen Leaves?
Fallen Leaves is schitterend uitgegeven door Atlas Contact, met grote erkentelijkheid mijnerzijds, want toen het boek in productie ging had ik al met een scheldbrief aan het adres van de uit het niets verschenen geldwolf Wiet de Bruin aangegeven met Mizzi mee te gaan naar haar nieuw op te richten uitgeverij Pluim. Een brievenboek zie ik er niet meer van komen en ik nader natuurlijk het eind van mijn schrijverschap. Hoe lang heb ik nog? Misschien een paar kratten whisky.

Tot slot, Fallen Leaves begint met een briefje van een nog zeer jonge L.H. Wiener aan de beroemde schrijver W.F. Hermans, waarin u twee verhalen aanbiedt voor publicatie in het literaire tijdschrift Podium. Vijftig jaar later schrijft u in een kort bijschrift ‘Mijn zending kreeg ik per omgaande terug, inclusief mijn eigen brief, met rechtsonder, handgeschreven: Ik denk van niet, maar kop op, u kunt nog veel leren. En met die bemoedigende sneer zette mijn schrijverschap in.’ Welk advies zou u een beginnend schrijver van die leeftijd meegeven?
– Het was in 1965, ik was toen dus twintig en van plan de beste schrijver van de hele wereld te worden. Dat is me niet gelukt, ik ben nog niet eens de beste schrijver van Haarlem, want dat was Louis Ferron en dat is nu Frans Thomése. Maar mijn advies aan een jonge schrijver zou zijn: geloof onvoorwaardelijk in jezelf, wees ervan doordrongen dat je de beste bent van allemaal, en volhard in je metier, zelfs als de NRC je op je 75ste compleet negeert.

Casper Schaaf