woord en wonder in verbond

Rijmratten aller landen zullen een zinderende rilling van verruktheid door zich heen hebben voelen gaan, de dag dat ze hoorden dat er nieuw werk van Lucebert was opgedoken. Graa Boomsma maakte bekend dat hij twee pakken papier met ongepubliceerd werk van de keizer der Vijftigers in zijn schoot geworpen had gekregen. De eerste worp was afkomstig van Michiel Schierbeek, zoon van Bert Schierbeek over wie Boomsma een biografie voorbereidt. In de map bevonden zich vele uitgetypte maar ongepubliceerde gedichten en tekeningen. En vlak daarna overhandigde Hetty Swaanswijk, de oudste dochter van Lucebert, Boomsma enkele schriften met niet eerder uitgegeven poëzie.

Boomsma publiceert in vaarwel, achtergelaten gedichten, tientallen gedichten uit die bundeltjes, die zijn ontstaan tussen januari 1949 en eind 1951. De getypte gedichten heeft hij opgenomen, want die waren af. Als er ‘in de geschreven gedichten te veel correcties of doorhalingen’ zaten of als de gedichten ‘een niet afgeronde indruk’ maakten, nam Boomsma ze niet op. Jaloezie maakte zich van mij meester toen ik dat las in de zorgzame verantwoording van Boomsma. Alles schreeuwt om een vervolguitgave: liefst een facsimile van de schriften en mappen, want nu is er dus nog een tiental gedichten dat voor ons onbekend blijft. Lucebert ‘blaast knarsetandend door de blonde stralen van mijn begeerte’.

Voor ik deze uitgave in handen kreeg stelde ik me wezenloos veel vragen: waarom heeft Lucebert deze gedichten zelf niet gepubliceerd? Hoe dacht hij over het sterk door Hans Jean Arp geïnspireerde beeldende werk in de map? Past dit werk in wat er wel is verschenen van dit dubbeltalent? Zitten er vreemde eenden in de bijt tussen? Maar eenmaal in mijn handen liet ik die op ratio gestoelde vragen als vanzelf varen: dat is wat Luceberts geestdriftige, onstuimige werk met je doet. Het legt ‘de loer der logica’ stil, laat de verzen ‘hardop kwispelen tussen onze lippen’ terwijl er enkel nog proefondervinderlijke ervaring is. Zijn klankrijke poëzie zingt zich los van betekenis en brengt ‘alles schamperblaffend ondersteboven’. En o, hoe schreeuwen deze gedichten om een voordracht, liefst van Lucebert zelf met zijn sonore stijl. Luceberts ‘vissnelle penseel” doet je tijdens het hardop prevelen steeds bladeren naar de tekeningen die Boomsma achterin heeft afgedrukt.

De poëzie sluit naadloos aan bij wat wel is verschenen onder Luceberts auspiciën: het is even activistisch, relevant en dwingt rechtsomkeert. Ons tijdsgewricht gelijkt de ‘rinkelboom der zenuwachtigheid’. Voel de nog immer actuele noodzaak in de verzen : ‘nog kraaien de hanen en wij gaan slapen/ maar nergens een holle droom om onder te brengen’ of in de eerste strofe van het gedicht met de betekenisvolle titel ‘utopia’:

de overal hinderlijk gedrukte beginselen
zoals die der ziel waarvan men achteraf is
of gelijk die der egomachinale aandacht
waarvan men radarwerk noch brandstof heeft ontward
kortom het innerlijk beheer in woord begonnen
het worde tijdig door een kulpaniek bezworen
omdat van speculatie ontevredenheid ons steeds bedreigt

En bespeur hoe je aangesproken wordt in een vers als ‘maar de mens, het god geworden dier, hij weet en is boos’. Ontegenzeggelijk zal Lucebert, een ‘karaf gevuld met vraagtekens’ blijven. Hij geeft wellicht zelf weer de treffendste schets van zijn wezen als kunstenaar in het vers: “het fluisterwiegen dat ik ben’. ‘hoe vlinderden mijn lippen van genot’ tijdens het verorberen van deze loepzuivere publicatie van Graa Boomsma: ‘rond/gaat de aandacht door de taal en onder/wordt er woord en wonder in verbond’.

miriam piters

lucebert – vaarwel – achtergelaten gedichten. Bezorgd en van een nawoord voorzien door Graa Boomsma. De Bezige Bij, Amsterdam 100 blz. € 24,99.