Een beetje blue de ochtend in

In de dichtbundels van Marjoleine de Vos zijn de klassieke mythen nooit ver weg. In haar vorige, Uitzicht genoeg (2013) speelden onder meer Nestor, Aeneas, Dido en de vrijers in het paleis van Odysseus een rol. In haar nieuwste verschijnen alleen al in de titels van de gedichten Eurydike en Helena. En er is die bijzonder eerste cyclus van vijf gedichten die opnieuw de blik op het paleis op Ithaca richt. In strijd met alles wat Homeros ons daarover geleerd heeft, heet die eerste cyclus ‘Odysseus keert niet terug’. In het eerste gedicht is Penelope aan het woord, ook al valt haar naam (en die van Odysseus trouwens) nergens in de vijf gedichten.

Ben jij dat?

Wie is er terug? Ben jij dat man van mij
ben ik die blije trouwe vrouw die niets
dan wachten deed, op jou? Alles verhaal
want in de dag verdwalen wij,
ons onverplaatsbaar bed, een schip ik het
met stille passagiers die ieder aan een kant
heus niet gevoelvol zingen van Ja ja! Jij bent het!

Je bent het denk ik wel, ik ken je wenkbrauwboog
de welving van je voet, ik houd zo pijnlijk veel
van wie je was in mij, van mijn geweven beeld
dat niet is jij, die man hier, slapend, aan mijn zij.

Het is een eeuwenlang veronachtzaamd probleem: hoe hangt de relatie tussen Penelope en Odysseus erbij als de laatste na tien jaar Trojaanse oorlog, gevolgd door tien jaar odyssee eindelijk weer thuiskomt? Verwachtten ze niet allebei de geliefde van twintig jaar geleden terug te vinden? Is de ander na al die tijd geen volstrekte vreemde voor ze? Penelope formuleert het heel precies als ze zegt: ‘ik houd zo pijnlijk veel / van wie je was in mij’. En dat blijkt toch wel heel iemand anders te zijn dan de man die nu naast haar in bed ligt. En ook Odysseus ervaart iets dergelijks. Een paar gedichten verderop formuleert hij het zo: ‘Ik weet dat jij het bent maar anders / toongezet.’

Rationeel kennen ze allebei die ander wel. Maar wat heb je aan rationeel? Rationeel is uiterlijk vertoon. In het laatste gedicht ‘Wat moet er van haar worden’ moeten ze erkennen dat ‘rationeel’ niets met de zin van het bestaan van doen heeft.

Rustig zitten rouwen in je lichte huis
mooie kleren aangedaan oh zondagmorgen.
De feniks vliegt ons naar de zon waar ooit –
ach wat begon wat vond een eind?
Vogel te groot om te bestaan, draagt eeuwig
lieve doden aan, broedt steeds weer
op het lege ei van de onsterfelijkheid.

Miles Davis swingt een beetje bleu de ochtend in.
Van alles wat wij levenden doen, is dit,
een noot of wat, de trilling van een snaar,
de zin.

Exit de eeuwige en onvergankelijke hoofse liefde die wij dit Griekse koningspaar – en stiekem dus onszelf – altijd hebben toegedicht. Hoe het Odysseus en Penelope verging, nadat hij, met wat hulp, die honderd vrijers uit het paleis gejaagd had, vertelt Homerus niet. Een enkeling vreest dat hij nog behoorlijk gestraft is voor de dood van een aantal van die vrijers, adellijke jongelingen immers. Maar de meesten houden het er toch op dat hij samen met Penelope nog een lang en weinig enerverend leven leidde. En dan moesten ze het ook nog zonder Miles Davis stellen!

Het was natuurlijk een probleem waar alle Trojaanse helden min of meer mee te maken kregen. Was hun vrouw tien jaar later nog wel hun vrouw? En waren zij zichzelf nog? In het laatste, lange gedicht ‘Helena’ lost Menelaos het op zijn eigen platte wijze op. Hij was de man van Helena, toen zij tien jaar geleden door Paris ontvoerd werd naar Troje. En hij was het die zijn broer, de machtige koning Agamemnon, ertoe overhaalde om Helena terug te gaan halen. Stel je toch voor dat uitgerekend Menelaos zijn vrouw niet meer bij zich had willen hebben. Tien jaar oorlog en talloze doden zouden voor niets geweest zijn!
Na de vernietiging van Troje wordt Helena voor hem gebracht.

Menelaos wilde eerst haar borsten,
zei hij tieten? zien die waren nog okay
dus mocht ze mee terug en thuis lief zijn nu
en borduren. Steeds de naaimand erbij.
Soms zachtjes praten als hij
mannen ontving in de eetkamer.

Hier zet de bundel twee werelden tegenover elkaar. De emotionele van Penelope en Odysseus die wanhopig teruggrijpen naar de ratio om te begrijpen wat ze voelen – of niet voelen. En de rauwe, realistische van de boerse Spartaan Menelaos, die zowel gevoel als rede ontbeert en gedoemd is een leven van oppervlakkigheden te leiden. Het is een tegenstelling, gebed in de oudheid, maar met een sterke, waarschuwende vingerwijzing naar het leven van alledag.

Jan de Jong

Marjoleine de Vos – Hoe verschillig. Van Oorschot, Amsterdam. 64 blz. € 18,95.