Zoektocht naar Jannie

Het is als in een supermarkt: maar liefst 52 romans van Vestdijk waar je uit kunt kiezen. Soms ga je voor het bekende merk, soms voor een aanbieding, soms voor een onbekende titel. De onmogelijke moord (1966) is een roman die nooit veel aandacht heeft gekregen. De centrale figuur in het boek is een schrijver, die een lange vakantie doorbrengt in een hotel. Omdat hij ook wel filosofeert over het schrijverschap, heb je in eerste instantie de neiging te denken dat Vestdijk over zichzelf schrijft. Maar dat is één van de handige dwaalsporen die Vestdijk uitzet – we komen namelijk niets persoonlijks over de schrijver in het boek te weten maar merken wel dat hij nogal een vasthoudend type is. Je zou hem netjes kunnen omschrijven als een observator, maar eigenlijk is het meer een gluurder: hij houdt iedereen in het hotel secuur in de gaten en let vooral op persoonlijke eigenaardigheden. Op een dag ziet hij hoe de hoteleigenaar in de keuken een arm om één van de dienstmeisjes slaat. Dat moment is bepalend voor het verloop van het boek. Was het een vaderlijk gebaar of erotisch geladen? Er waarom is het meisje, Jannie geheten, opeens verdwenen? Ze zou diefstal gepleegd hebben, maar de schrijver vertrouwt dit verhaal niet.

Als het boek begint is het hoogseizoen al voorbij en de schrijver is zo ongeveer de enige gast in het hotel, waardoor hij de gangen van Kalbas, de eigenaar, goed in de gaten kan houden. Hij vindt hem tegelijkertijd afstotend en intrigerend. In eerste instantie neemt Vestdijk de ruimte voor een aantal mijmeringen van de schrijver.

Meer en meer was hij zich gaan afvragen, of zijn tweeslachtig beeld van de hôtelier – aardig en afstotend – niet kon samenhangen met de gewoonte van de laatste maanden om iedere indruk uit natuur of mensenleven te beschouwen als ene tweesprong, die naar het licht kon voeren of naar de duisternis. Soms liepen die twee paden een eind parallel: men bleef in de schemering. Na enige tijd verduidelijkte zich gewoonlijk de situatie. Aangenaam, of onaangenaam, mooi of lelijk, hemel of hel.

Vervolgens komt het verhaal heel snel op stoom en richt Vestdijk zich geheel op de intrige, die bestaat uit de zoektocht naar Jannie. Hiertoe past de schrijver allerlei methoden toe: het systematisch volgen van de hotelhouder en zijn vrouw, het aanspreken van andere dienstmeisjes of het onder valse voorwendsels opvragen van gegevens bij het gemeentehuis. Hij bezoekt de ouders van het meisje, die zijn vragen ontwijken waardoor hij nog meer argwaan krijgt. Zijn aanpak is het tegenovergestelde van zachtzinnig, op het botte af. Als lezer denk je heel lang dat de man overdrijft en je ergert je steeds aan zijn obsessie. Tijdens zijn zoektocht naar Jannie ontmoet hij mevrouw van Lorken, die met haar veel oudere man op een buitenplaats woont. Ze schrijft zelf ook en geeft de hoofdpersoon van de roman een manuscript mee, dat als ‘Het verhaal van de paardrijdster’ in het boek is opgenomen. Hieruit blijkt dat mevrouw van Lorken ook geobsedeerd is door Jannie.

Het meisje bleef haar aankijken, en begon toen te lachen, de ogen dichtgeknepen, de wenkbrauwen omhoog: een spottend lachje, of een medelijdend lachje, en de paardrijdster dacht: ze vindt me naïef, ze denkt dat ik gek ben; en toen kreeg zij een kleur, voor het eerst weer, en die warmte in haar gezicht bracht haar op een heel andere gedachte: dat het meisje haar doorzag, alles begrepen had, en haar nu rustig zat te beïroniseren.

Steeds meer doet de roman denken aan een detectiveroman, waarbij de speurder ondanks valse sporen en tegenwerking toch de waarheid ontdekt. De ontknoping is verrassend en bevestigt veel van de vermoedens van de hoofdpersoon. Hierdoor staat de sceptische lezer lelijk in zijn hemd. De roman bevat veel snelle overtuigende typeringen van de meest nogal smoezelige of zwijgzame figuren. Ondanks het feit dat de hoofdpersoon het bij het rechte eind heeft, voel je weinig waardering voor zijn onderneming. Dat het Vestdijk lukt om de lezer desondanks mee te slepen komt door de manier waarop hij spanning in het verhaal houdt en steeds verrassende wendingen bedenkt. Zijn gevoel voor sfeer en de wijze waarop hij personen typeert zijn weer feilloos.

De man had nog niets gezegd, was hij soms stom? Van dichtbij leek zijn gezicht erg groot en onoverzichtelijk, en door een niet al te ingrijpend, maar staag doorvretend leed getekend, als van een oermens, die het geleidelijk verdwijnen van zijn aapachtige trekken betreurt. Samen met zijn vrouw had hij daar gezeten als de laatste vertegenwoordigers van de homo heidelbergiensis, nog niet toe aan de ontdekking van het vuur, al scheen de vrouw enige vorderingen te maken.

De onmogelijke moord valt vooral te waarderen als een roman uit de school van Georges Simenon of Patricia Highsmith waarin het kwaad niet zozeer zichtbaar als wel voelbaar is. In de laatste paar bladzijden probeert Vestdijk de cirkel tussen de schrijver in de roman en de schrijver van De onmogelijke moord te sluiten.

Hij bracht de pen naar het papier, en wist de eerste woorden uit een veelheid van woorden. Maar heel ver kwam hij niet. Want toen zijn hand zich wou gaan bewegen, was het alsof een andere hand, nergens vandaan, achter hem, een strenge en onomkoopbare tegenwoordigheid, zich vast om zijn arm sloot

Doeke Sijens

Simon Vestdijk – De onmogelijke moord. Bezige Bij, Amsterdam. Niet aanwezig in de Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse letteren (DBNL) maar nog wel antiquarisch te koop.