‘Een volmaakt hiaat binnen het gaaf geschaafde’

Pas als je een boom van bladeren ontdoet, worden vertakkingen goed zichtbaar. Door snoeien leg je de constructie bloot, de kern van waaruit bloei mogelijk is. De knoppen kunnen elk moment openbreken, als je leest in Vertakkingen, de nieuwe dichtbundel van Roland Jooris. Hij schrijft uitgebeende gedichten waarin juist in het wit tussen de regels een wildgroei aan betekenissen mogelijk is.

De woorden in deze bundel verwijzen vaak niet alleen naar een werkelijkheid buiten het gedicht, maar ook naar het gedicht zelf. Zo heet de eerste afdeling ‘Stapvoets’, passend bij een eerste verkenning:

Hoekig
             vertakt
komt het ongeziene
denkbeeldig
aan het licht

op gevoel af
             gekanteld
tast diepte naar
onpeilbaarheid

Omdat het gedicht van alle overtolligheid is ontdaan, zijn er weinig referentiepunten. Waarnaar verwijst bijvoorbeeld ‘het ongeziene’, dat zich hoekig en vertakt aandient? Het kan naar alles verwijzen wat ongezien is, en dat is heel veel, als je alleen al bedenkt hoeveel abstracte begrippen er bestaan. Het ongeziene is religieus te duiden, maar zeker ook aards, want alles waar je even niet naar kijkt, is ongezien. Wat, van al het ongeziene, is daarbij ook nog hoekig en vertakt? Paradoxaal genoeg kun je je afvragen of je van iets wat ongezien is nog wel kunt vaststellen of het hoekig en vertakt is. Het ongeziene komt, zo blijkt uit de volgende regel, ‘denkbeeldig’ aan het licht. Iets wat je niet ziet, kun je je immers wel voorstellen, inbeelden. Omdat het woord ‘vertakt’ versprongen is, wordt het gedicht zelf ook hoekig, waardoor het ongeziene tegelijkertijd verwijst naar de poëzie zelf, die immers het ongeziene denkbeeldig aan het licht kan brengen. Het gedicht gaat haast kantelen onder zoveel mogelijkheden en roept de ‘onpeilbaarheid’ van de slotregel op. Dit gedicht is een echte binnenkomer, waarmee de toon is gezet.

Het is namelijk de kunst van het weglaten die Roland Jooris meesterlijk beheerst. In plaats van dat hij de lezer overlaadt met lange regels vol beeldspraak en klank, maakt hij maximaal gebruik van de ruimte. De lezer heeft die ruimte vervolgens hard nodig om alle betekenissen te bevatten:

Ruw
                         achterwege

Er is ook letterlijk van alles ruw achterwege gelaten, alsof de dichter flink heeft huisgehouden tussen de regels. Er is sprake van een ‘ontberen’, maar van wat? Wat voor de dichter geldt, geldt soms ook voor de lezer: ‘Uitgehongerd / in doorgronden’. Door weg te laten om wie het gaat, ontstaat er abstractie: het ‘uitgehongerd zijn in doorgronden’, los van wie dan ook. Jooris’ gedichten zijn stuk voor stuk abstracte kunstwerkjes. De lezer belandt in een voorstelling, uiteindelijk zijn eigen voorstelling, zoals iemand die naar een abstract schilderij kijkt: voor wie daarvan houdt, een rijkdom aan betekenis, voor een ander wellicht een kwelling.

Soms wordt ineens een glashelder beeld neergezet, dat weldegelijk naar een werkelijkheid lijkt te verwijzen: ‘Dieren stampen de avond / overhoop, het donker luistert / naar het stelpen, het dempen / het doven’. Je ziet het voor je en je hoort het, en toch is hier eenzelfde proces gaande als in het gedicht zelf: net als de avond is de dichter aan het verstommen, verstillen. Net als de dieren stampen de toch nog aanwezige woorden in de stilte, de leegte die de dichter probeert te benaderen. Als lezer hoor je net als het donker bijna het doven, het dempen van de dichter. Het is knap hoe Jooris deze dubbele laag steeds mee laat klinken.

Veelzeggend is het gedicht ‘Giacometti’, verwijzend naar de kunstenaar van graatmagere beelden, waar ook alle overtolligheid is weggehaald. De essentie van de wezens blijft over. De beelden van Giacometti roepen een gevoel op: ‘een gevoel dat bewogen / met eenzaamheid / instemt’. Misschien is dat ook wel wat Jooris’ poëzie bij de lezer oproept: ‘als naar nergens / een stap naar graatmager / vergaan’.

Gedichten lijken zichzelf soms zelfs op te heffen: ‘Binnen het ruwe vierkant / het uitzicht op / ontlediging’. Het woord ‘lediging’ betekent al ‘leegmaken’ en lijkt zichzelf door ‘ont’ helemaal op te heffen. Steeds meer van deze tegenstellingen in zichzelf, die als stijlfiguur oxymorons genoemd kunnen worden, dienen zich aan: ‘in samenhang / eenzelvig’, ‘uitbundige inwendigheid’, ‘tastbaar / abstract’, ‘een luidkeels / geheim’, ‘het voelbaar / onbepaalde’. Je kunt hier eindeloos over filosoferen, maar ook in vastlopen. Deze poëzie vraagt aandacht en inspanning van de lezer.

De laatste afdeling heet ‘Terloops’, wat juist tegen het idee van een afgebakend slot ingaat: ‘Eeuwig voorlopig ligt / je bestemming in bezinken / onderweg’. Als er al een einde komt aan de bundel, dan kun je zo weer opnieuw beginnen: ‘met als einder / de oorsprong, het / schept een aanhoudend / ontstaan’. Het is niet voor niets dat de poëzie van Roland Jooris meerdere prijzen en nominaties opleverde. In elk gedicht voel je zijn vakmanschap. Zijn poëzie tast de grenzen in het hoofd van de lezer af en zet de verbeelding aan het werk. Zo blijkt elk gedicht ‘een volmaakt / hiaat binnen het gaaf / geschaafde’.

Dietske Geerlings

Roland Jooris – Vertakkingen. Querido, Amsterdam. 56 blz. € 16,99.