Een vermakelijke geschiedenis van een achteropgeraakt dorp

‘Vandalisme? Nee, protest!’ Met deze drie woorden vergoelijkt de Vlaamse schrijver Walter van den Broeck (1941) een jeugdzonde waarvoor de Belgische Spoorwegen hem nog best een rekening zouden kunnen sturen. ‘We kerfden hartjes met initialen en schunnigheden in de wanden, we schroefden de plafondlamp uit haar fitting en gooiden haar uit het raam, en voor we uitstapten, had altijd wel iemand de overvolle asbak in brand gestoken.’

Verderop in zijn jongste autobiografische novelle Crossroads verhaalt hij zonder enige gêne over het ‘spel’ treinontspoordertje: ‘En jawel, zelfs ik, die lang geen haantje-vooruit was, maar wel altijd overal bij wilde zijn, hielp bij het aanslepen van brokken bouwpuin en het blokkeren van een wissel, waarna we met z’n allen in het struikgewas gingen wachten tot de trein kwam.’ Tot een voltooid delict kwam het gelukkig nooit. Zegt hij.

Jeugdzondes – gefictionaliseerd of niet – waar hij met wroeging op terugkijkt? Allerminst! De spoorwegen zouden die vernielingen aan zichzelf te danken hebben. Van den Broecks geboortestreek werd namelijk ‘met de meest kaduke afdankertjes’ opgezadeld. Alleen in oude westerns zag je dat soort toestellen nog rijden, schrijft hij. ‘Ratelend, stomend, briesend.’ Nog voelt hij de schaamte voor de Amerikaanse ingenieurs die in zijn dorp Olen (60 km onder Breda) de metaalfabrieken kwamen opstarten en ook weleens met de trein moesten. Hoe minachtend die mannen in pak dat armetierige materieel gadesloegen. De ik-persoon Walter: ‘Alsof ze terug in de tijd gekatapulteerd waren. Maar wij vonden die hele trein met zijn stoomlocomotief zelf ook achterlijk.’ Dergelijke verzuchtingen zullen een feest van herkenning zijn voor eenieder die zowel opkijkt tegen de kosmopoliet als erop spuugt.

Het eigenlijke verhaal in dit boek – over een volkscafé waar stamgast Jos, die een oogje op één van bardames heeft, na een zeker aantal pintjes iedere avond ‘bam’ van zijn barkruk lazert – moet dan nog beginnen. Maar de toon is gezet. De dorpelingen die Van den Broeck portretteert – ook hier blijft het de vraag wat fictie is – zijn voor een dubbeltje geboren en zullen nooit een kwartje worden. Olenaren die boos zijn ‘op die idioten in Brussel die ons keer op keer met hun schroot opzadelden’ (een uiting van racisme, aldus de schrijver) en allemaal gebukt gaan onder chronische ‘tekortgedaanheidsgevoelens’. Ook de naburige stad Antwerpen zou hier debet aan zijn: ‘De Antwerpenaar vindt dat de nulmeridiaan lijnrecht door zijn reet loopt. De rest van de provincie, de Kempen, noemt hij schamper de parking.’

Wie denkt dat deze afgunst de mensen in Olen tot een hechte gemeenschap smeedde, vergist zich. Olen is geen dorp uit één stuk, maar een sliertige aaneenschakeling van een drietal eigenzinnige woonkernen, gescheiden door een spoor en een kanaal. En waar grenzen zijn, ontstaat haat en nijd, dus mogen de jongens uit Olen-Centrum niet zomaar in één van de zeventien kroegen van het dorp met een meisje dansen uit Achter-Olen of Sint-Jozef-Olen. ‘Zij de hunne, wij de onze, anders vielen er gegarandeerd klappen.’

Van dat soort onbenulligheden moet Crossroads (de titel verwijst naar het Olense café In de Vlaams Leeuw dat ten prooi is gevallen aan de verengelsing) het hebben. Met als rode draad het weinig opbeurende levensverhaal van de eeuwig vrijgezelle bardames en kroegeigenaren Maria en Jen, van wie laatstgenoemde koppig weerstand bleef bieden aan economische veranderingen (btw-plicht, euro) en aan de avances van stamgast Jos, die nogal schuchter en knullig is in zijn toenaderingspogingen. ‘Wat hebt gij eigenlijk tegen die jongen?’, kreeg Jen steeds vaker te horen van haar klanten. ‘Hij houdt toch zijn manieren?’

Er gebeurt weinig in Crossroads en toch beslaat het verhaal – een met precisie en levendige verbeelding opgetekende dorpsgeschiedenis – maar liefst een halve eeuw. Niet dat er in die vijftig jaar veel vooruitgang werd geboekt, overigens. Eerder achteruitgang volgens Jen (‘Het is allemaal naar de kloten. De hele wereld is naar de kloten.’) Dat er weinig opzienbarends gebeurt in deze kleine roman is wat de schrijver betreft karakteristiek voor vrijwel alles in Olen. ‘Zo was het begonnen, zo ging het nog steeds, zo zou het waarschijnlijk eindigen.’

Het oeuvre van Walter van den Broeck wordt geprezen vanwege de prominente rol van ‘de gewone man en vrouw’. Wat de schrijver deze mensen laat beleven, zou doorgaan voor een ‘tegengeschiedenis’. Hoe degenen het ervaren die niet altijd de vruchten van de moderniteit plukken, maar wel gehinderd worden door de vernieuwingsdrift van de boven hen gestelden.

Grote woorden voor een achteropgeraakt dorp waar de mannen generatie op generatie afgebeuld worden in de fabriek en de vrouwen niet emanciperen. Er moet goed tussen de regels gelezen worden om iets van cultuur of moraal uit deze novelle te halen. Beter om Crossroads te waarderen als uitmuntend beschreven uitzichtloosheid. In die zin zelfs literair. Niet altijd even komisch en net iets te vaak tot vervelens toe, maar best wel geloofwaardig. In zijn lange monologen en dialogen, voortkabbelend en meanderend, toont Walter van den Broeck zich een specialist in koetjes en kalfjes. Smalltalk, zouden ze verderop in de grote stad zeggen, maar daarmee doe je de geboren Olenaar waarschijnlijk niet zo’n plezier.

Steven de Jong

Walter van den Broeck – Crossroads. Vrijdag, Antwerpen. 136 pagina blz. € 17,95.