Ontbinding van gezin in sterk romandebuut

Dentz, de roman waarmee Oscar van den Boogaard debuteert, is een boek dat zindert van de erotiek zonder dat er sprake is van expliciete seks. Het is een opmerkelijk debuut dat elementen van Gerard Beve’s De avonden en Marcellus Emants’ Inwijding combineert met de tijdgeest van het huidige fin-de-siècle.

‘De dagen kruipen naar het jaar eindigend op drie nullen, drie spuigaten waardoorheen ons weer duizenden jaren tegemoet zullen stromen en in die woordeloze stromen zullen wij in veelvoud teruggestort worden in het heden,’ luidt het in een van de laatste alinea’s. In de roman staat een gezin in ontbinding centraal. Het tijdsbestek waarbinnen de roman zich afspeelt is vrij nauwkeurig aangegeven: het begin kunnen we situeren even vóór kerstmis 1988, het einde op of omstreeks 5 maart 1989.

In deze ruim twee maanden doet zich binnen het gezin Dentz een omwenteling voor die is te vergelijken met de fluwelen revoluties die zich omstreeks dezelfde tijd in enkele Oost-Europese landen hebben afgespeeld. Van den Boogaard beschrijft een proces van losmaking, van scheuring met alle pijn van dien — en van de loutering die daarvan uiteindelijk het gevolg is.

Op de eerste bladzijden maken we kennis met mevrouw (Frida) Dentz, die zich in een staat van verregaande ontluistering bevindt. Zij is een vijfenvijftigjarige weduwe die na de dood van haar man in een zwart gat terechtgekomen is. Haar leven was gewijd aan man en gezin. Dochter Barbara is intussen vertrokken en mevrouw Dentz bewoont het huis nu samen met zoon Arthur.

Mevrouw Dentz lag uitgeput op haar rechterzij met opgetrokken knieën. Ze had alleen haar step-in en laarzen aan. Ze kon geen energie meer opbrengen om zich van haar laatste kledingstuk en schoeisel te ontdoen. Naast haar op het nachtkastje stond een fles Courvoisier die ze op enkele slokken na had leeggedronken.

Zo wordt mevrouw Dentz geïntroduceerd. Deze sobere manier van vertellen — Oscar van den Boogaard heeft maar een paar woorden nodig om de deplorabele toestand waarin mevrouw Dentz verkeert te beschrijven — kenmerkt het hele boek, en dat is wat het ook zo sympathiek maakt. Wankelend begeeft mevrouw Dentz zich naar de badkamer waar Arthur juist staat te plassen. Zij kan zich nog juist aan het handdoekrekje vastklampen, waarna zijn moeder op de badrand gaat zitten.

„Voorovergebogen, haar kin op haar borst, haar armen bungelend tussen haar benen. Een half leeggelopen opblaasmoeder.” Dat moet, als ze tenminste nog steeds alleen maar die step-in en die laarzen aan heeft, een weinig verheffend gezicht zijn geweest. ‘Er moet snel iets gebeuren,’ zegt Arthur in zichzelf.

In deze moeder-zoon-relatie zijn de rollen omgedraaid. Moeder en zoon lijken tot elkaar veroordeeld. Arthur kan er dan ook niet toe komen om op zichzelf te gaan wonen. Pas later, als mevrouw Dentz uit haar lethargie is ontwaakt, is zij het die Arthur duidelijk maakt dat hij het huis uit moet.

In de roman komen nóg twee moeders voor: Ien, de huishoudster van de Dentz’, en Anna Reiger. Met de zoon van laatstgenoemde, Bastiaan, is — althans was — Arthur bevriend. Mevrouw Dentz is bijzonder op Bastiaan gesteld. Zij stelt zich voor dat ze minnaars zijn, maar zij weet niet dat Bastiaan samenwoont met Jaap, de zoon van Ien. Arthur weet dat wel en hij voelt zich jaloers. Als hij door beide jongens wordt verleid, moet hij overgeven.

Door het hele boek heen is een sluimerende seksualiteit aanwezig. Het lijkt wel of alle personen die in het boek voorkomen onderling een erotische band hebben met elkaar. Die erotiek is in het debuut van Van den Boogaard als zwak-elektrische stroom voelbaar, maar zoals gezegd, echte seksscènes blijven de lezer bespaard.

Het is knap hoe Van den Boogaard de onderlinge verbanden tussen deze mensen weergeeft: de manier waarop zij elkaar aantrekken en afstoten, hun jaloezietjes, hun haatjes… Hun strijd om het bestaan, kortom. Die strijd is universeel, maar wordt hier op een hoogst individuele wijze beschreven.

In Arthur herkennen we trekjes van Frits van Egters uit De avonden. Ook hij wacht op het moment dat zijn Echte Leven kan beginnen. Zijn levenshouding is die van afwachten. Anderen nemen de besluiten voor hem.

Zoals zijn moeder die voor hem zorgt tot het inwijdingsfeestje van zijn eerste eigen huis. ‘Meer dan de inwijding van het nieuwe huis was het de inwijding van Arthurs nieuwe zelfstandige leven en daarmee ook van haar nieuwe zelfstandige leven.’

Zo gaat het in het leven: er worden banden doorgesneden, nieuwe banden ontstaan.

Frank van Dijl

Oscar van den Boogaard – Dentz. Athenaeum-Polak & Van Gennep-Ten Bosch.

Deze recensie stond eerder in Algemeen Dagblad, 3 januari 1991.