Familie en gangsters

De Amerikaanse schrijver en historicus Russell Shorto is in Nederland bekend geworden vanwege zijn non-fictiewerken over Amsterdam en New York; in 2015 sprak hij de prestigieuze Van der Leeuw-lezing uit. Met Pater familias leren we een andere Shorto kennen, namelijk een familiechroniqueur. Want wat gebeurde er? Een familielid, een neef van zijn moeder, spreekt Shorto tijdens een familiebijeenkomst aan:

‘Russell! Jou wil ik spreken. Jij bent schrijver. Wat gaan we met het verhaal doen?’
‘Welk verhaal?’
(…)
Frank schudt geërgerd zijn hoofd. ‘Welk verhaal? Je grootvader! De máffia!’

Er valt een stilte. En in deze stilte ontstaat Pater familias. Shorto erkent dat hij eerlijk gezegd altijd heeft geweten dat zijn grootvader een provinciale maffiabaas was, maar dat hij dat heeft bedekt. En nu gaan de sluizen open. Zijn vaardigheden als geschiedschrijver komen natuurlijk uitstekend van pas als hij het verhaal van zijn familie vertelt. Dat verhaal begint, zoals altijd, zou ik willen zeggen, op Sicilië. Shorto reist ruim een eeuw later naar het eiland af om vanuit daar te starten en vervolgens de oceaan weer over te steken en uit te komen in Johnstown, een provinciestad in Pennsylvania met vooral veel staalindustrie. En net als de grote industriële baronnen, die hun onmetelijke rijkdommen verdienden met staal, houtkap en mijnbouw, gingen de immigranten uit Europa zich bezighouden met hun eigen handeltjes – zeker toen de Verenigde Staten in 1920 werden drooggelegd. Het begin van onder andere de Italiaanse maffia, waar dus ook Shorto’s opa Russ in verwikkeld raakt. Uiteindelijk, in het wijd vertakte maffiasysteem, runt Russ met zijn zwager Little Joe Regino, een netwerk van gokhuizen, een eigen bank en uiteraard zware jongens als werknemers en omgekochte politici en politiemensen op de loonlijst. Dat was dus Russell Shorto’s grootvader Russ. Shorto presenteert hiermee met zowel distantie als met een soort van voorzichtige apologie een fraai stukje geschiedschrijving van hoe tot in de kleinste stadjes de maffia met zijn franchisestructuur de lakens uitdeelde. En het leest als een roman. Maar dan wordt Shorto persoonlijker.

In de familie gaat het verhaal dat Shorto’s vader gebroken heeft met zijn vader Russ en niets van doen wilde hebben met een carrière in de al dan niet kleine criminaliteit. Het breken met dit milieu is waar Russell en zijn broers en zussen hun vader als het ware dankbaar voor zijn. Maar de historicus Shorto komt er door gesprekken met de nog levende bad boys – eens heel stoere mannen in oversized pakken, maar nu veelal in bejaardenhuizen en aangesloten op zuurstoftanks – achter dat het weleens anders kon zitten. Nog voor de dood van zijn vader Tony durft Shorto de confrontatie met zijn vader aan. Het is prachtig, tegelijk omfloerst en precies beschreven. En zo is het zeer geslaagde Pater familias enerzijds een zeer lezenswaardig stuk geschiedschrijving en anderzijds een persoonlijk memoir. Uiteraard heeft Russell Shorto zijn sporen reeds verdiend als historicus, maar in hem schuilt ook een groot romancier.

Wiebren Rijkeboer

Russell Shorto – Pater familias. Vertaald door Jan Willem Reitsma. Ambo|Anthos, Amsterdam. 278 blz. € 22,99.