Alles is altijd in beweging

De veertienjarige Ive baalt niet weinig wanneer ze de herfstvakantie samen met haar ouders op de Waddeneilanden moet doorbrengen, zeker aangezien de zogenaamd avontuurlijke vakantie als dun doorslagje moet gelden van de reeds lang aangekondigde reis naar Lapland, alwaar het gezin het befaamde noorderlicht zou willen aanschouwen.

Tegelijkertijd blijkt het meer te zijn dan een wat gratuit uitstapje, zo ontdekt Ive gaandeweg. Het huwelijk van haar afwezige, bijwijlen zelfs afstandelijke ouders staat zwaar onder druk. De goedbedoelende, maar verstrooide vaderfiguur leeft voor zijn werk als universitair onderzoeker, terwijl Ives moeder als prototype van de wat naïeve wereldredster onder de verstikkende druk van het gezin probeert uit te komen. Haar even eenvoudige als verregaande voorstel: haar intrek innemen bij jeugdvriendin Clara die op het eiland een manege runt. Tegen beter weten in klampt Ive zich haast wanhopig aan de grote droom van het gezin vast, de reis naar Lapland als ultieme reddingsmiddel om de verbondenheid tussen deze drie einzelgänger weer aan te halen:

Ik zie ons zo staan op die heuvel. Drie blije dikke poppetjes tegenover een reuzenhemel vol vuurwerk, we moeten elkaar heel stevig vasthouden, anders is het allemaal te groot, te veel, te schitterend.

Ive wordt als nauwgezet observator van stemmingen en gevoelens geportretteerd, wat in sterk uitgewerkte scènes resulteert. Aan het woord is een radeloze tiener, op zoek naar veiligheid en stabiliteit, steeds duidelijker beseffend dat ‘alles in beweging is’, zoals haar moeder meermaals subtiel aanhaalt. Ondertussen neemt zij – in woord en daad – steeds meer afstand van haar gezin:

En hoor ik dat mama iets over ‘panta rhei’ tegen papa zegt. ‘Dat gevoel dat je vastzit in je leven, dat herken ik zo.’

Met deze verhaallijn lijkt van Praag aan een torenhoog cliché uit de kinder- en jeugdliteratuur te appellerend, maar schijn bedriegt. De auteur schrijft duidelijk vanuit eigen (jeugd)herinneringen, vanuit eigen (onverwerkte) gevoelens van onmacht en pijn, en dat verleent haar inhoudelijke uitwerking van de thematiek veel zeggingskracht.

De eigenzinnige Evi (what’s in a name), nog zo’n einzelgänger op het eiland, fungeert duidelijk als Ives alter ego. Helaas doen de vele zogenaamd toevallige ‘ontmoetingen’ bijwijlen wat gekunsteld aan, want Evi lijkt enkel ten tonele te verschijnen wanneer dat Ive (lees: van Praag) goed uitkomt. Tegelijkertijd laat de auteur prangende vragen over Evi’s al dan niet fictionele karakter mooi in het midden en blijft ze spaarzaam met subtiele hints, wat Evi’s verschijning een wat mysterieus elan verleent. Storend daarbij is wel de stroom aan pseudowijsheden en goede raad waarin van Praag bij monde van Evi, en later ook visser Stanley, grossiert.

Stilistisch blijft de lezer opnieuw wat op zijn honger zitten, al probeert van Praag haar roman wel met een verwijzing naar ‘De sneeuwkoningin’ te verrijken. Zo opent Noorderlicht met een uitgebreid fragment uit het bekende sprookje van H.C. Andersen; net zoals het jongetje Kay een glasscherf van een stukgevallen spiegel in het oog krijgt, belandt er een scherfje van glas in Ives oog na een auto-ongeval. Voor van Praag meteen de aanleiding om meermaals nadrukkelijk aan de (functie van de) spiegel uit het motto te refereren. Hoewel an sich interessant als leidmotief, integreert de auteur de symbolische waarde niet altijd functioneel, zodat het glasscherfje vooral opduikt wanneer het van Praag zo uitkomt. Van een doordachte en geslaagde symbiose tussen sprookje en de eigen roman kan geen sprake zijn: dit nogal gezochte motief leest te sterk als kunstgreep om de roman een zekere gelaagdheid en intertekstuele rijkdom te verlenen, zonder echt te overtuigen.

Ook beeldend schrijven blijkt nog steeds niet aan van Praag besteed, getuige het gewild populaire jongerentaaltje (‘Die klap fuckt met mijn hersenen, dat is wel duidelijk’) dat de sobere sfeerschepping niet ten goede komt en sowieso overbodig is om Ive van de nodige authenticiteit te voorzien. Enkele misplaatste vergelijkingen, zeker gezien de leeftijd van de protagoniste, ontsieren het verhaal verder: ‘een oudere man met een blotebillengezicht’, ‘de stilte wordt zo groot als een monster’.
Veel sterker betuigt van Praag zich in de aaneenschakeling van korte, soms afgemeten zinnen die mee het stuwende ritme van de roman bepalen. Ook enkele flarden uit levensecht uitgewerkte dialogen tonen aan dat de auteur wel degelijk over meer capaciteiten beschikt.

Net zoals eerder werk (o.a. Een heel bijzonder meisje (2015)? Hoe groot is de liefde (2018)) blijft Noorderlicht een ten dele geslaagd verhaal, waarin potentieel interessante en/of ontluisterende gebeurtenissen, zoals het auto-ongeval of de ontmoeting met Evi vooral als ‘idee’ overtuigen, maar meer uitwerking en diepgang verdienden om echt indruk te maken of te beklijven. Het blijft wachten op een (jeugd)boek waarin van Praag de tijd durft nemen om losse eindjes te verbinden en aandacht te besteden aan de stilistische eigenschappen van jeugdliteratuur.

Jürgen Peeters

Anna van Praag – Noorderlicht. Lemniscaat, Rotterdam. 188 blz. € 15.99.