Een bijzonder monument voor een eeuw in Parijs

Er zijn steden die zich een paar jaar lang het culturele centrum van de wereld mogen wanen: Berlijn in de Roaring Twenties bijvoorbeeld. Of Swinging London in de jaren zestig. En in de Provotijd deed ook Amsterdam een korte maar niet onverdienstelijke poging.

In Gare du Nord schetst de Vlaamse publicist Eric Min hoe Parijs maar liefst honderd jaar lang, van 1850 tot 1950, als een magneet werkte op jonge Belgische en Nederlandse kunstenaars, schrijvers en musici. In vijftien chronologische en thematische hoofdstukken tekent Min het leven van de vele Lagelanders in de Franse hoofdstad. Dat dat niet altijd leidde naar succes en eeuwige roem bewijzen de vroegtijdig afgebroken levens van de toptalenten Guillaume Lekeu (componist), Henri Evenepoel en Jules Schmaltigaug (schilders) die samen komen in het achtste hoofdstuk ‘Jong geweld’. Door hun vroege verscheiden leeft hun herinnering voort als ‘een goedbewaard geheim uit een tijd dat het dringen is voor een plaatsje op het podium’, om meteen de bloemrijke formulering van de auteur maar te lenen. Want behalve een welhaast volledig overzicht van Nederlandse en Belgische kunstenaars die in een eeuw tijd Parijs hebben aangedaan, onderscheidt Gare du Nord zich ook door een bijzonder literaire register. En dat mag niet verrassen: Eric Min (1959) schreef biografieën van kunstenaars (James Ensor, Rik Wouters) en steden (Brussel, Venetië). Met De eeuw van Brussel sleepte hij een nominatie voor de AKO-literatuurprijs in de wacht. Het zijn de verhalen én de literaire essaytoon die het lezen van Gare du Nord tot een onverdeeld genoegen maken. Lees het begin van hoofdstuk 14, ‘Jaren van modder en bladgoud’ over ‘De Roaring Twenties van Marsman, Masereel en Maigret’:

Groots en meeslepend wil hij leven. Of beter: grootsch en meesleepend, want in de jaren twintig en dertig van de vorige eeuw mogen de woorden wat langer duren dan vandaag. Wanneer hij een gedicht schrijft als ‘De grijsaard en de jongeling’, waaruit ik dit onsterfelijke vers licht, is Hendrik Marsman, dichter en advocaat uit het Nederlandse Zeist, een rusteloze geest, een zoeker en een reiziger. In Berlijn heeft hij in de zomer van 1921 voor het eerst geproefd van het grotestadsleven. Na een tweede verblijf in de Duitse hoofdstad reist hij op 25 september 1922 door naar Parijs, en nog dezelfde avond loopt hij voor het eerst de steile trap op die uit de metrohalte Saint-Michel naar het gelijknamige plein bij de Seine leidt. Als je ergens groots en meeslepend kunt leven, dan is het wel in deze twee wereldsteden.

Er zijn romans die minder inspirerend beginnen.

In het vijftiende en laatste hoofdstuk, ‘Tongen die zichzelve strelen’, komen we kunstenaars tegen die zich in ons collectieve geheugen hebben vereenzelvigd met de lichtstad. We zijn inmiddels in 1950 aangeland, maar het boek is nog niet uit. Simon Vinkenoog, Ed van der Elsken, Lucebert, Rudy Kousbroek, Hugo Claus met zijn geliefde Elly Overzier, Remco Campert moeten hun weg nog vinden langs de Seine. Min trakteert niet alleen op een historisch, maar ook op een literair verhaal als hij boeken als Zolang te water van Vinkenoog, Een zachte vernieling van Hugo Claus en Alle dagen feest van Remco Campert deel laat uitmaken van het verhaal.

Behalve een goed en goed verteld verhaal biedt Gare du Nord ook een kleine honderd afbeeldingen. Foto’s, schilderijen, briefjes, die in drie katernen illustreren wat Eric Min al zo beeldend heeft verteld. Gare de Nord is een literaire biografie van een eeuw en een stad die geen moment verveelt en toch verrassend volledig is.

Jan de Jong

Eric Min – Gare du Nord. Belgische en Nederlandse kunstenaars in Parijs (1850-1950). Pelckmans, Kalmthout. 472 blz. € 29,50.