Verzameling parels

De onlangs overleden Maarten Biesheuvel wordt geëerd met een dundruk uitgegeven bij Van Oorschot. Verder is de prijs voor beste verhalenbundel naar hem vernoemd en draagt het nieuwste televisieprogramma over boeken de naam van een van zijn bekendste verhalen (‘Brommer op zee’). Hoe moet deze dundruk Schip in dok dan gelezen worden? Het is een verzameling verhalen gekozen uit zijn gehele, vroege en late oeuvre. Eigenlijk is elk verhaal goed en vraagt elk verhaal om een aparte recensie. De verhalen van Biesheuvel zijn verzadigend, wat bij deze lezer zoveel inhoudt als: het is verstandig om één verhaal per keer te lezen en elk verhaal nog even na te laten resoneren voor je aan het volgende verhaal begint. In deze recensie zal iets verteld worden over vier verhalen.

Het verhaal ‘Thalassa!’ is maar iets meer dan twee pagina’s lang in deze dundrukversie en een perfect verhaal. Het gaat om een jongen van zes die door de Tweede Wereldoorlog de zee nog nooit heeft gezien en zijn vader zo ver krijgt om erheen te gaan. De jongen heeft een heel romantisch beeld van de zee, maar als hij de zee werkelijk ziet, schrijft Biesheuvel:

Wat ik zag gaat alle beschrijving te boven. Voor me zag ik een grijsgroene weide met witte schuimkoppen die eromheen scheerden, een klein schip verliet juist de pier, wat ging het kleine vaartuig tekeer! Het was heiig en mistig, het was ook nog een beetje gaan regenen. De wind was zuid-oost, vreselijke golven, weinig zicht. Van een horizon was helemaal geen sprake, ik stond te kleumen in mijn kleine doorweekte schoenen, ik begreep er niets van, het was een hel!
Mijn vader stond verrukt te schreeuwen en te gebaren: ‘Vrijheid, wind, gólven! Wég die Duitsers, wég dat kantoor!’ Uitzinnig van vreugde nam hij me op de schouders zoals hij me ook omhoog had getild toen de eerste Canadezen door de stand reden.

Als de ik nog moet huilen door een misthoorn is de discrepantie in zeebeleving van vader en zoon onoverbrugbaar. Later probeert de ik nog zijn vader over te halen naar de woestijn te gaan, om daar nog een poging te doen tot eenzelfde beleving te komen. De vader lijkt niet erg happig en het verhaal eindigt met: ‘Ik begreep heel goed dat hij dat zei omdat ik bij het zien van de zee gehuild had, en vroeg geen tweede keer.’ In iets meer dan twee pagina’s de eerste stap van verwijdering tussen vader en zoon voelbaar maken, dat is magistraal.

Het verhaal ‘Merel’ is een stuk frivoler. Het begint met een personage dat sprekend op de schrijver lijkt wie het niet lukt om de sfeer van een verhaal op papier te krijgen en vervolgens boos wordt. De verhalen van Biesheuvel hebben echter altijd precies de goede sfeer, de verhalen beginnen pas als de sfeer, ruimte en tijd goed zijn geschetst. De vrouw van Maarten raadt hem aan om op reis te gaan en dat doet Maarten, hij bezoekt vele plaatsen, en wordt wakker in zijn eigen bed. Dat lijkt een beetje flauw, dat hij alleen maar droomde dat hij op reis was, maar gelukkig wordt het al gekker: Maarten belt nog even met zijn overleden moeder en vertelt de ochtend erop aan zijn vrouw dat hij een nachtegaal zo mooi heeft horen zingen, waarop zijn vrouw antwoordt: ‘Ja, ik hoor een vogel mooi zingen,’ zei ze, ‘maar dat is een merel, geen nachtegaal, jij overdrijft altijd.’ Dat zet het verhaal op zijn kop, want het maakt de verteller onbetrouwbaar.

Vaak zijn de hoofdpersonages van Biesheuvel wat weinig ondernemend. Als ze Maarten heten zijn het vaak jonge jongens die van het gymnasium verwijderd zijn en maar dienstnemen op een boot in de hoop vriendschappen te ontwikkelen. Dat gaat vervolgens ook niet vanzelf. Het verhaal ‘Korte metten’ lijkt daar een soort commentaar op te geven. De hoofdpersoon is onder de indruk van een kapitein die een tafel in één keer leeg slaat om een kaart te kunnen lezen. Weer later is hij onder de indruk als iemand die met een sigaar in de hand een kopje koffie en een taartje aangereikt krijgt. De hoofdpersoon bevindt zich in dezelfde situatie en weet niet hoe hij zich moet gedragen. Het probleem is vooral dat hij zijn sigaar niet uit wil maken om de koffie en taart aan te nemen. De ander smijt kwaad de koffie en taart weg, om zijn sigaar te kunnen roken. De hoofdpersoon denkt vervolgens:

‘Prachtig,’ bepeinsde ik, ‘zo zou ik zelf ook willen zijn, maar ik kan me zoiets nu eenmaal niet veroorloven. Er zullen wel altijd wilde leeuwen en tamme konijnen zijn…’

Het is blijkbaar het lot van de hoofdpersoon om een tam konijn te zijn. In meerdere verhalen is de hoofdpersoon een ketelbink op een schip, ongeveer de laagste functie die er is, en wordt hij vaak mishandeld. Zo ook in het verhaal ‘In de bovenkooi’. Hij is net in elkaar geslagen en mag even tot rust komen. Aan het einde van het verhaal denkt hij:

Dit zijn mijn vrienden, hun leed is mijn leed, mij zal niets overkomen’ en langzaam doezel je als op een warme en zacht deinende buik van honderd bunder weer in.

Erik-Jan Hummel

Recensie: Maarten Biesheuvel – Schip in dok. Van Oorschot, Amsterdam. 320 blz. € 26,50.

(Foto: Bogaerts, Rob / Anefo, Nationaal Archief, CC0)