De waarde van onverklaarbaarheid

Iedere keer als ik Is dit alles van Jan Postma oppakte, begon Doe Maar in mijn hoofd te hummen: ‘Oehoeehoeehoee. Is dit alles wat er is?’. Nog voor ik ook maar één letter gelezen had, nam een bepaalde sfeer bezit van me: ontspannen en tegelijkertijd op scherp. Henny Vrienten bezingt een essentiële vraag die onbeantwoord blijft. Dus blijft die vraag rondzingen in je hoofd. De ik-figuur in het liedje heeft een partner, een kind, een huis en een auto. Toch bekruipt hem de vraag: bestaat er meer dan dat? Iets dat van grotere waarde is?

Ook Jan Postma stelt in zijn essays universele vragen over de weerloze aard der dingen; vragen die gemakkelijker te stellen zijn dan te beantwoorden. Ongetwijfeld bevat de bundel niet toevallig dertien essays: ‘We zijn nu net een stuk in 13 delen’ luidt een tekstregel uit het lied van Doe Maar. Maar waar het liedje een onlosmakelijke eenheid vormt, blijven de afzonderlijke stukken van Postma inhoudelijk te veel op zichzelf staan. Het is de stijl die hen aan elkaar bindt: een repetitief, relaxt ritme van denken.

In de essays onderzoekt hij uiteenlopende vragen en van het ene idee komt het andere. Postma lezen voelt als het lenen van zijn brein: je ervaart stante pede zijn flow van denken. Lenig vindt hij iets in de nabijheid van iets anders wat hij zoekt. Dat bezorgt je het gevoel dat je zelf aan het schatgraven bent. Als je dan dankzij Postma’s overwegingen op iets moois stuit levert dat een bijzondere sensatie op: voor even voel je je net zo spitsvondig als de schrijver.

Het ruim vijftig pagina’s tellende essay over geringere schepsels en motten springt er wat dat betreft uit. Van een halfdode babyduif op de stoep voor het gezondheidscentrum, via motten naar de vergankelijkheid van het denken, naar de waarde van onverklaarbaarheid en de betekenis van het mens-zijn. Prakkiserend over de uitspraak van Hilary Mantel dat mensen de dieren zijn die rouwen, filosofeert Postma:

Ik denk dat uiteindelijk als alles eenmaal is opgehelderd, niets ons menselijk maakt afgezien van onze diepgekoesterde wens het dier boven de dieren te zijn. […] We zijn de dieren die er door de evidente onbevattelijkheid van het alles niet van worden weerhouden de betekenis van onze nietige levens te blijven overpeinzen; alsof het een zinvolle besteding van ons bestaan is.
Al sluit ik niet uit dat er ergens – in een laatste strook ongerept regenwoud in Zuid-Amerika of in een middelgrote krimpregio in het oosten van Europa – een mot rondfladdert die op min of meer dezelfde manier in het leven staat.

Het is de relativerende luchtigheid van de laatste zin die Postma’s schrijven woest aantrekkelijk maakt. Ook het sublieme essay over nuance met de titel ‘Puinhopen van een poging stroomt ervan over. Maar lang niet alle essays hebben die uitwerking op me. Te veel essays in deze bundel bleven op afstand: ze vragen te veel van de lezer, niet alleen qua achtergrondkennis van de kunstenaars waar hij in enkele pagina’s naar verwijst (m.n. in het essay ‘Kleine apologie van de voortplanting’) of qua terminologie (bijv. auto-erotische asfyxiatie) die hij achteloos gebruikt. Ze vergroten door hun onverschrokken stelligheid het gevoel van de kloof tussen schrijver en lezer in plaats van dat ze die opheffen.

Een stuk of wat essays beklijven en doen delen in je hersenen oplichten waar het doorgaans duister is. Postma is op zijn best als hij eindeloos peinst en oeverloos puzzelt over ‘de schoonheid van dingen die weliswaar voorgoed zijn geweest maar die, doordat ze zijn vastgelegd, net niet op dezelfde manier onherroepelijk zijn verdwenen als datgene waarvan geen fotografisch bewijs bestaat.’ Daar waar Postma tekort durft te schieten, waar zijn antwoorden ontoereikend blijven, waar hij de ongrijpbaarheid blootlegt, daar bevindt zich de poëzie van zijn schrijven.

Miriam Piters

Jan Postma – Is dit alles. Essays. Das Mag Uitgevers. 262 blz. € 22,99.