Zonder elkaar zijn we verloren

Ze mogen er allemaal zijn, de buitenbeentjes die de fantasievolle debuutroman van Leonieke Baerwaldt bevolken. Zo is er het stel Loek en Brenda dat dichtbij de stad een perceel heeft gekocht, waar niemand vanwege de verontreiniging in wil investeren. Overal kleeft een laagje witte as van de verbrandingsovens aan en in de sloten drijven soms vissen omhoog met bleke, bolle buiken. ‘Maar Loek en Brenda hadden ergere dingen meegemaakt. Ze wilden opnieuw beginnen, ver weg van de levens die ze hadden geleid, de schulden die uitstonden en de mensen die ze waren geweest.’ Samen zijn ze een eiland. Wat hen bindt is hun beschadigde verleden. Loek is misbruikt door zijn vader en Brenda voelt zich ongemakkelijk in het openbaar ‘omdat mensen altijd meteen dachten te weten wie ze was. Haar verweerde stem, de tatoeages in haar nek en op haar handen, de zenuwtrek bij haar ogen die sinds het inademen van de dampen nooit meer helemaal was verdwenen. Ze wist wat de mensen zagen, ook al was ze jaren terug gestopt met gebruiken.’ Maar ook zij kent fysiek letsel, waar ze over zwijgt omdat ze daar geld voor heeft gekregen van de fabriek waar ze werkte.

In het volgende hoofdstuk leren we een moeder en elfjarige dochter kennen die een zwervend bestaan leiden. Dochter Ondine observeert en beschrijft hun onbestendige leven waarin ze van huis naar huis trekken. Moeder weet steeds weer een nieuw tijdelijk onderkomen te ritselen bij mensen die hen zielig vinden of bij mannen waar het onveilig wordt. En ook hier speelt het element water een magische rol. Moeder heeft vreemde littekens achter haar oren. Ondine hoort, als een grondtoon, continu een zacht ruisen in haar oren en heeft diepe inkepingen achter haar oren. Ze ligt graag in bad, want dan wordt het rustig in haar hoofd: ‘Onder water klonk het ruisen heel dichtbij.’

Ook in het verhaal van de in zichzelf gekeerde fabrieksarbeider Alex speelt het element water een bepalende rol. Hij woont als veertiger nog bij zijn moeder en koopt tegen haar zin in een aquarium. Als hij in de fabriek door zijn eigen onoplettendheid zijn hand verbrijzelt en zijn moeder plotseling komt te overlijden, weet hij zich geen raad meer. Hij legt haar lichaam in de badkuip, niet wetend wat anders te doen.

En steeds duikt de kleine zeemeermin op, die naar boven wil, naar de mensen, naar de sterren. Maar zijn die er nog wel, daarboven? Haar oma zegt dat er geen ster meer te bekennen valt: ‘Er hangt te veel tussen mens en hemel in.’

Alle personages deinen mee op de woelige baren van hun individuele leventjes terwijl ze hun vizier gericht houden op hun wensen. Dankzij hun aanpassingsvermogen gaan ze nét niet kopje-onder. Als de verhaallijnen langzaam meanderend samenvloeien, ervaart ieder op zijn eigen manier dat ze elkaar nodig hebben: ‘Zonder elkaar zijn we verloren. We zijn als een kringloop, we houden elkaar in stand.’

De titel Hier komen wij vandaan balt de portee van deze puntgave debuutroman samen: we ervaren dankzij Baerwaldts recyclage van fabels, mythen, sprookjes van Andersen en Grimm wat ons, mensen, bindt. We kennen niet alleen allemaal deze magische verhalen, maar we delen als levende wezens dezelfde verlangens, kennen dezelfde emoties. Net als bij een traditioneel sprookje sluimert onder de oppervlakte van dit feeërieke verhaal een les. Hier is dat de vraag hoe wij er als samenleving aan bijdragen dat erbarmelijke omstandigheden voor talloze individuen blijven bestaan. Baerwaldts ingetogen, anekdotische verteltoon en de poëtische stijl laten je maar wat graag ‘bemoeien met de waarheid van een ander’, juist van die mensen die liever gewoon met rust worden gelaten, die liever niet in aanraking komen met ‘instanties die als haaien om hen hadden gecirkeld maar het geurspoor waren kwijtgeraakt.’

Miriam Piters

Leonieke Baerwaldt – Hier komen wij vandaan. Querido, Amsterdam. blz. € 20,00.