Hoogmoed komt voor de val

De verhalen in Hartje zomer hebben — behalve dat ze werden geschreven door Jan Siebelink, die daarmee teruggrijpt naar het genre waarin hij in 1975 met Nachtschade debuteerde — met elkaar gemeen dat ze gaan over oudere mensen en de herinnering. Verval, dood, ongeluk spelen daarbij een belangrijke rol, en ze worden als het ware door de personages over zichzelf afgeroepen. Hoewel dat nergens met zoveel woorden wordt gezegd, vormt het leed dat hen overkomt de straf voor een begane zonde. Hoogmoed komt voor de val.

Het is al meteen raak in het eerste verhaal, waaraan de bundel zijn titel ontleent. Een bejaarde man leest in de krant dat het oude kerkhof in zijn woonplaats is geruimd, en daarmee ook het graf van zijn jeugdvriend Kappie: ‘Casper Melchers — geb. 13 februari 1906 te ’s-Gravenhage — overl. 23 augustus 1924 te Velp.’

‘Mijn vriend heeft er zesenzestig jaar liggen te vergaan’, aldus de ik-figuur die een jaar jonger was dan de overledene. Kappie beschikte, zo jong als hij was, over een motorfiets en geïnspireerd door een kermisact besloten de beide vrienden daarmee te gaan stunten. Het is een idyllische vriendschap: op mooie zomerse dagen liggen ze in het gras sigaretjes te paffen. Als die op zijn, stelen ze zoveel geld uit het offerblok van een plaatselijke kerk dat ze daarvan voor een heel jaar sigaretten kunnen kopen. De ik-figuur, die in tegenstelling tot Kappie wel in God gelooft, wil zich onverantwoordelijk gedragen. Maar God straft onmiddellijk.

Het stunten van de jongens bestaat eruit dat ze zich op de motorfiets vanaf een springplank lanceren, zó, dat ze juist voor een aankomende trein uit over de spoorbaan ‘vliegen’. De ultieme stunt is dit geblinddoekt te doen.

Het zou goed afgelopen zijn, als de motorfiets niet door de luchtstroom die het passeren van de trein veroorzaakte was opgenomen. De ik overleefde het, Kappie belandde met zijn rug in een in het gras liggende eg. ‘Men zou de hemel toch corvee moeten kunnen geven of flink strafwerk. Schrijf één miljoen keer over: Men mag een mens niet op achttienjarige leeftijd laten doodgaan!’

Op de vraag van een bejaardenverzorgster of hij gelovig is, blijft de inmiddels drieentachtigjarige ik het antwoord schuldig. In ’Rendez-vous in Pax’ gaat het ook al om een man van in de tachtig. Hij zit alleen aan een tafeltje in café Pax, maar bestelt twee koffie en twee appelpunten. Hier bracht hij veertig jaar geleden prettige uren door op zaterdagmiddag met een meisje van kantoor. Een platonische en zeer geheime verliefdheid. Maar later trouwt ze met een collega.

De vrouw van de man is astmatisch. Zij slaapt beneden op de bank, hij boven in bed. Hij kan alleen maar aan Anneke denken. Hij hoort haar wel roepen, maar gaat niet kijken. Op weg naar het ziekenhuis overlijdt ze. Ook de man van Anneke overlijdt. Beiden zijn vrij. Maar zij geeft de voorkeur aan een andere collega. Wat blijft is de herinnering die de man blijft kwellen. Zijn straf voor zijn ontrouw?

Nóg meer hoogmoed in ‘Villa Ruimzicht’. Een jongen van eenvoudige komaf wordt door een magnetiseur ‘herkend’ aan zijn fluïdum. Een bloeiende praktijk. Maar als de oude magnetiseur is overleden, wijken ook de krachten van Henk Gerritsen, die zich Henri Garrets is gaan noemen. De villa wordt verkocht.

Zo komen alle personages in deze verhalenbundel uiteindelijk ten val. In ‘De kooi’ verbrandt de man levend die zich door een prostituée (een ‘meesteres’) een nacht in de kelder heeft laten opsluiten. De ik heeft hem voor deze bijzondere ervaring honderd gulden geleend. Wie wordt er gestraft? De man die om het leven komt, of de ik-figuur, die tegen zijn principes geld heeft uitgeleend en er misschien een levenslang trauma aan overhoudt?

Het zijn vaak kleine aanleidingen die maken dat de mensen in Siebelinks verhalen hun leven lang moeten boeten. Een sterke bundel.

Frank van Dijl

Jan Siebelink – Hartje zomer. Verhalen. Meulenhoff.

Eerder gepubliceerd in Algemeen Dagblad, 23 maart 1991.