Ik is ik niet

In de korte roman Hawaï 2000 van Heidi Koren komt op elke bladzijde wel het woord ‘ik’ voor. Maar het woord betekent niet steeds hetzelfde.

De eerste ‘ik’ is de hoofdpersoon van het verhaal. Dat is Lin, een psychotherapeute die gedwongen zes weken thuiszit met een burn-out. Die is haar overkomen na het overlijden van haar moeder, die ze in de laatste levensfase heeft verzorgd. In een groot aantal flashbacks wordt getoond welke traumatische scènes Lin eerder heeft moeten doormaken. Geldzorgen, waardoor niet alleen de piano maar zelfs het abonnement op Donald Duck moesten sneuvelen. Ruzies tussen haar ouders, tot er klappen vielen en haar vader op staande voet het gezin definitief verliet. Echtscheiding, waarna haar moeder nog geen buskaartje kon betalen. Zelfmoordpoging van moeder, door Lin in een badkuip vol bloed aangetroffen. In later jaren geleidelijk vreemder gedrag van moeder, tot ze een keer de postbode aanvliegt en wordt opgenomen. De diagnose blijkt een hersentumor. Verzorging en sociaal contact komen op Lin neer, want haar zus vindt dat eng.

De tweede ‘ik’ is de verteller, die wel de naam en de geschiedenis met de hoofdpersoon deelt, maar zich op een heel andere toon uit. Waar de hoofdpersoon overspannen en getraumatiseerd is, hanteert de verteller consequent een laconieke distantie tot de beschreven gebeurtenissen. Regelmatig krijgt het verhaal zelfs slapstick-achtige trekken. Zo heeft Lin onder het motto ‘Recept voor het doorbreken van een psychische impasse is het investeren in uiterlijk vertoon’ een nieuwe bank aangeschaft van het model ‘Hawaï 2000’. Die blijkt niet door de voordeur te passen, waarna Lin besluit het ding dan voorlopig maar buiten, op de balustrade te laten staan.

Het verhaal krijgt een nieuwe wending als Lins vader, vertrokken toen ze vijftien was, op een dag voor de deur staat. Zijn nieuwe vriendin heeft hem afgedankt toen hij bleek behept te zijn Alzheimer én Parkinson én een kapotte knie: een drietal ernstige gebreken gaat haar te ver. In eerste instantie voelt Lin er weinig voor hem bij haar in huis te nemen, waarna vader zich permanent op de nieuwe bank installeert. Als Lin later, denkend aan bevroren kamerplanten, van mening verandert, vindt hijzelf een verblijf binnenshuis niet meer nodig. Een noppendekentje volstaat als lapmiddel.
Als therapeute houdt Lin haar cliënten het belang van de jeugd als bron van persoonlijkheidsstoornissen voor. Maar de gedachte dat zijzelf het een en ander te verwerken heeft, komt niet bij haar op. Als enige compensatie voor de moeilijkheden thuis heeft ze zich op de zwemsport gestort: onder water hoor je ruzies niet. Wegduiken heet dat.

Lex Bijlsma

Heidi Koren – Hawaï 2000. Vrijdag, Antwerpen. 176 pag. € 10.