Spelende ijsbeertjes en de poëzie van Remco Ekkers

Afgelopen voorjaar overleed dichter Remco Ekkers. Een paar maanden voor zijn dood verscheen de bundel Hop over de sofa, die daarmee onbedoeld zijn laatste is geworden. Het klinkt als een wel erg lichtvoetige titel. Maar al meteen in het eerste gedicht logenstraft Ekkers die opgewekte verwachting.

Pop

Zij geeft zich niet
nooit als een lappenpop
hop over de sofa.

Krijgt, maakt of neemt ze
een kind?

Krijgen lijkt het beste
van de omstandigheden
het toeval, noodlot
zin misschien.

Hoe dan als het stikt
dood blijft in de wieg
of al groter van het balkon
hop over de rand.

In je armen
met rimpels
net zo toevallig
als een vogel.

Met een bedrieglijk lichte touch smijt het gedicht al vanaf de eerste regel de nodige ellende in het gezicht van de lezer. ‘Zij geeft zich niet’ impliceert immers dat de actie eerst en vooral bij de ander ligt – bij een verkrachter, is dan méér dan een suggestie. Ook het feit dat ze het kind niet ‘maakt’ of ‘neemt’, maar slechts ‘krijgt’ wijst in die richting. Het vrolijke ‘hop over de sofa’ is een daad van agressie en daarmee is de parallelle optie ‘hop over de rand’ tien regels verderop ook meteen meer dan een ongeluk.

De gedichten van Ekkers getuigen wel vaker van een tamelijk duister wereldbeeld. Meteen na ‘Pop’ volgt het gedicht ‘Aanslag’ met de bijzonder schurende openingsregels:

Van het meisje van zestien jaar
zijn dit de bommen, kijk er naar
zegt ze, voor ik ze laat ontploffen

Het gedicht volgt hier heel bewust en pijnlijk accuraat de eerste drie regels van ‘Zestien-III’ van Gerrit Achterberg:

Van het meisje van zestien jaar
zijn dit de borsten; neem ze maar
zegt ze, je handen dorsten er naar

Die regels van Achterberg zijn inmiddels 75 jaar oud en hebben er al vrij snel, naast de oorspronkelijke tederheid, een erg ongemakkelijke lading bij gekregen. Die naar misbruik riekende bijsmaak houdt het gedicht ‘Aanslag’ bewust in stand. Het had immers ook voor andere bewoordingen kunnen kiezen. Het meisje met de bomgordel wordt in die eerste drie regels al meteen als slachtoffer gepresenteerd. Het is een kind dat zich de eisen en de dwang van geesteszieke volwassenen moet laten wegevallen.

In het volgende gedicht, ‘Wraak’, is sprake van een martelmoord door godsdienstwaanzinnigen (‘in opdracht van hun heer’). We zijn nu drie gedichten onderweg en vragen ons af welke ellende ons nog meer te wachten staat. Toch heb je als lezer geen moment de neiging om de bundel opzij te leggen, al is het maar om even op adem te komen. De haast neutrale, lichte verteltoon van Ekkers zorgt ervoor dat de zware thematiek nooit ondraaglijk of vulgair wordt.

Misschien is het door die toon dat Rogi Wieg in een bespreking van Een faun bij de grens (1986) Ekkers’ gedichten als ‘emotieloos’ en ‘zonder drama’ kwalificeerde. Nou vinden we over het algemeen dat het eigenlijk niet elegant is om op recensies van je eigen werk te reageren. Gelukkig maar, want meestal is het resultaat niet meer dan een proeve van eigen kleinzieligheid. Maar Een faun bij de grens stamt al van 35 jaar geleden, zodat de kritiek inmiddels lang genoeg heeft kunnen rijpen om er met een mooi gedicht op terug te komen. Bovendien is Wieg ook al weer zes jaar dood, zodat ‘Kritiek’ niet alleen mooi en weldoordacht is, maar ook niet uit is op enige vorm van polemiek.

‘Waarom schrijft iemand droge
emotieloze gedichten zonder drama?’
vroeg hij zich af en noemde me
een soort goochelaar, een illusionist
met een vreemde act, een onzichtbaar konijn.

Geen drama Rogi, jij die zo veel drama
moest ondergaan, dat het te veel werd.
Ik zou wat geluk voor je willen goochelen
en beter: ik zou het zwarte toverdraad
weg willen blazen als vreemde vlokken sneeuw.

Misschien is er geen drama, alleen maar
raadsel, stil, wit, met oneindige vormen
ontvouwend bewustzijn, nog in het begin
langzaam groeiend, mythes overwinnend
tot een totale leegte waar we elkaar weer ontmoeten.

Het lijkt me geen slecht idee om die oude recensie van Wieg, het gedicht ‘Kritiek’ van Ekkers en een of twee andere gedichten uit Hop over de sofa eens met leerlingen naast elkaar te leggen om kritiek en verdediging van een voor iedereen persoonlijke invulling te voorzien. Sluit het gedicht aan op de recensie? Is 35 jaar (voor leerlingen twee mensenlevens!) lang genoeg om de kritiek te laten bekoelen? Biedt een ander gedicht uit de bundel misschien een betere reactie?

De thematiek van de bundel is natuurlijk niet alleen maar duister en pijnlijk. Het antwoord aan Rogi Wieg is op een bepaalde manier zelfs wel vrolijk, terwijl de slotregel ‘een totale leegte waar we elkaar weer ontmoeten’ intussen ook op een metafysischer niveau bewaarheid is geworden. Ook de gedichten over kunst openen voor de lezer een venster naar een andere manier van kijken. Vooral zijn oog voor detail bewijst hier goede dienst. In een gedicht over Anish Kapoor gaat het om één kleur (rood) en een kleine trilogie over Vivaldi spreekt vooral van de beperkingen van een leven in het Ospedale della Pietà. En van een bekende pianiste zijn vooral de handen blikvangers:

De handen van Imogen Cooper

Twee kleine ijsberen in de spiegeling van de vleugel.
Ze hollen achter elkaar aan, zonder elkaar ooit in te halen.
Soms springt de rechterbeer vooruit, maar houdt dan weer in.
Zijn poten bewegen snel, heftig, soms ook voorzichtig, teder
bijna.

De linkerbeer springt soms even over de rechter
springt terug en weer vooruit
maar blijft dan weer achter.

Het is een durende draf naar voren
toch hollen ze nooit buiten beeld.

Geen woord over muziek, alleen die eenzame vermelding van een vleugel in de eerste regel. En toch hóór je de speelse klanken van het pianospel van Imogen Cooper. En als je op YouTube een filmpje bekijkt waarin ze een sonate van Schubert speelt dan zíe je die kleine ijsbeertjes ook daadwerkelijk met elkaar spelen in de spiegeling van de piano. En dat zouden we zonder dit gedicht van Remco Ekkers nooit gezien hebben.

Jan de Jong

Remco Ekkers – Hop over de sofa. Uitgeverij kleine Uil, Groningen. 88 blz. € 17,50

Deze recensie stond eerder in Levende Talen Magazine 2021-7

Lees ook de recensie van Dietske Geerlings over de bundel.