‘Want poëzie is een bekwaam genezer’

‘Als een leerling in de klas een gedicht als “sonnet” weet te ontmaskeren, weet de leraar Nederlands één ding zeker: deze jongen/dit meisje kan tot veertien tellen!’ Ik opperde deze niet zo boude stelling altijd graag aan het begin van een collegereeks poëzieanalyse aan mijn masterstudenten Nederlands. De achterliggende gedachte ging natuurlijk wat dieper: als neerlandici zich tijdens hun lessen uitputtend inlaten met kenmerken en definities dan levert dat wellicht een belangrijk voordeel op: je kunt zulke kennis makkelijk toetsen in een proefwerk. Maar met het lezen van en nadenken over poëzie heeft het natuurlijk bijzonder weinig van doen. Wint een gedicht iets aan zeggingskracht als je weet dat het een sonnet (kwatrijn, rondeel, ollekebolleke) is? De vraag stellen is hem beantwoorden.

Gedichten gaan pas leven als je ermee gaat spelen – want spelen is een serieuze zaak. Er gaat het nodige denkwerk aan vooraf. En, indachtig de wijze woorden van de Amerikaanse schrijfster Fran Lebowitz (‘Think before you speak, read before you think’), moet je daarvoor allereerst beginnen met lezen. Veel lezen.

Zoals je met veertien regels een sonnet kunt maken, kun je met veertien sonnetten een sonnettenkrans maken. Je moet er (kleine hindernis) alleen voor zorgen dat a) iedere laatste regel de eerste regel van het volgende sonnet is en b) dat die veertien laatste regels samen ook weer een goed sonnet vormen, het zogenaamde meestersonnet. De echte bollebozen maken vervolgens van veertien sonnettenkransen weer een krans, waarbij de laatste regels van de veertien meestersonnetten opnieuw een volmaakt sonnet vormen.

Rederijkerij? Wel een beetje ja. Maar wel rederijkerij met steeds meer precedenten. Er zijn de afgelopen jaren verschillende van die ‘sonnettenkransenkransen’ verschenen, meestal van de hand van een nogal uitgebreid collectief van min of meer ervaren dichters. Disoriëntaties van Evi Aarens is ook een sonnettenkransenkrans, maar deze is om een drietal redenen nogal bijzonder. In de eerste plaats zijn alle 211 sonnetten van één dichter, Aarens zelf. Bovendien is Aarens (geboren in 2000 in Londen) niet ervaren, maar nogal jong en ook nog eens opgegroeid in een Engelstalig milieu. Alleen met haar Nederlandse vader sprak ze wel Nederlands. In 2016, het jaar van het Brexitreferendum, besloot ze uit onvrede met de Britse politiek in het Nederlands te gaan dichten. Met deze dikke sonnettenbundel als eerste verrukkelijk resultaat.

De bundel behandelt de wereldgeschiedenis vanaf de oerknal tot in onze tijd. Het eerste gedicht verwijst nog naar Adam en Eva, maar snel daarna komt ook de wetenschappelijke visie om de hoek kijken, meteen gekoppeld aan het ontstaan van de poëzie:

De knal aan het begin van dit verhaal
Is meer dan de bevalling van substantie
Wij doen er goed aan het poëticaal
Te duiden als een kunst vol elegantie
Wat toen ontlook begeren wij met name
Het is een goddelijke kwaliteit
Zo krachtig als een bioscoopreclame
Omdat het ons van dieren onderscheidt

Verbeelding is een wonderfaculteit
Wij kunnen het onzichtbare aanschouwen
Het troebele verschijnt met helderheid
Helaas leidt mannenlust bij vele vrouwen
        Tot schennis en geweld. Een kerelstoot
        Klinkt harder dan het oordeel in mijn schoot

Met de laatste twee regels is via een omweg ook de Bijbelse zondeval het gedicht binnengeslopen. Omdat alle 211 gedichten zijn opgebouwd zoals het bovenstaande, kunnen ook de Vrienden van de Vaste Vorm hun leerlingen nog met wat fraaie proefwerkfeitjes lastigvallen. Ze kunnen erop wijzen dat (bijna) alle regels jambische pentameters zijn, dat er sprake is van gekruist rijm en zelfs dat de gedichten een zeldzaam wonderlijke combinatie vormen van het Italiaanse sonnet en het Shakespearesonnet. Er zit namelijk zowel een wending in na regel 8 bij de witregel, alsook na regel 12 vóór de twee inspringende regels.

De bundel doorloopt de religieuze, wetenschappelijke en maatschappelijke geschiedenis van de mensheid, met met name vrouwenemancipatie als een belangrijk thema. De strijdende partijen worden daarbij gepersonifieerd door Adam en Eva, waarbij Aarens het humoristische register niet schuwt:

Ben ik op zoek naar nieuwe inspiratie
Naar innovatie en nataliteit
Coïtus plaats ik boven masturbatie
Al mag dat ook zonder viriliteit
Ik zie mijn gade staan en snak naar zuurstof
Wanneer Bernini’s engel mij doorboort
De pijl klieft in mijn hart waarop de gifstof
Mij transformeert tot een extatisch soort

‘Ook ik heb vreemde mythen doorgebladerd’
Zegt Adam, en hij likt mijn warme wond
‘Ik heb jou, weet ik nu, te lang bevaderd
Gelijkheid praatte ik slechts naar de mond
        Eén knie in Adams kruis. Het is gebeurd
        Ik heb de situatie diep betreurd

Aarens heeft de hierboven genoemde uitspraak van Fran Lebowitz zeer ter harte genomen. Zij toont zich niet alleen groot woordkunstenaar met haar meer dan wervelende taal, zij is ook uitzonderlijk belezen. De talrijke verwijzingen naar de bijbel, de mythologie en de literatuur verdienen het om er eens stevig met een groep enthousiaste leerlingen in te duiken. Ook de souplesse waarmee zij met bekende schrijvers speelt, is een genot voor de lezer. Hoor hoe Nijhoff meeklinkt in ‘Ik ga naar buiten om de tuin te zien’. Denk aan Hermans als je ‘O Dapper Dapper’ tegenkomt. Zie de anonieme dichter van de middeleeuwse Beatrijs langskomen in ‘Ik schrijf mijn poëzie als kleine bate’. Zwijmel terug naar Neeltje Maria Min bij ‘Voor wie ik liefheb wil ik fabuleren’. En zo is er nog veel, veel meer.

Een rib vervloekt tot eeuwig oerschandaal
Bot als de waarheid die ik hier bezing
Er zijn niet veel verhalen zo fataal
En schaduwrijk als deze inbeelding
Mijn lezer doet er goed aan te bedenken
Wij voeren door een kil en donker woud
Toch houd ik als in boekenweekgeschenken
Mijn verzen kort en droog als kreupelhout

Tot zover mijn disclaimer voor de lezer
Ik hoop dat dit u niet van mij vervreemdt
Want poëzie is een bekwaam genezer
Al voelt het dichtersgilde zich ontheemd
        Terwijl het ambacht smelt als avondrood
        Gewichtig blijft wat ik vertel en groot

Het digitale literaire tijdschrift Meander noemde Aarens een natuurtalent. En inderdaad, leven en leeftijd in overweging genomen, lijkt dat geen overdreven kwalificatie. Natuurlijk brengt het schrijven van 211 sonnetten ook enig ambachtelijkheid met zich mee. Maar in de gedichten van deze 21-jarige spatten toch vooral de creativiteit, de virtuositeit en de onbevangenheid van de pagina’s. Een sonnettenkransenkrans bevat veel gedichten, en toch denk je aan het eind: ik wil meer!

Jan de Jong

Evi Aarens – Disoriëntaties. Cossee, Amsterdam. 264 blz. € 22,99.

Deze recensie verscheen eerder in Levende Talen Magazine 2021-8

NASCHRIFT: ‘Ik merk nooit iets.’ Zo begon Karel van het Reve in 1991 zijn bespreking van Mijn beter ik van Renate Rubinstein over haar liefdesrelatie met Simon Carmiggelt. De recensent had de twee heimelijke minnaars goed gekend, maar nooit iets van hun buitenechtelijke verhouding gemerkt, ook al kwam Carmiggelt hem regelmatig om postzegels vragen voor zijn dagelijkse amoureuze kaartje aan Rubinstein.
Ik ken Bas Jongenelen al een kleine twintig jaar en heb enthousiast meegeschreven aan vier of vijf sonnettenkransenkransen die door hem zijn samengesteld. Maar dat er iemand anders zou zitten achter die onwaarschijnlijke biografie van Evi Aarens heb ik in mijn naïviteit geen moment overwogen. Laat staan dat het Bas zou zijn, zoals Jeroen Dera op enig moment suggereerde (of, wellicht, een van het half dozijn andere namen dat inmiddels de ronde doet – Ilja Leonard Pfeijffer voorop. Tegen die laatste pleit dan weer Aarens’ kennelijke bekendheid met het vakblad voor leraren. Kort na het verschijnen van bovenstaande recensie zette zij er al een foto van op Facebook).