Onder de kop ‘Vrouwelijke auteurs zijn ook in deze tijd geen concurrenten maar bondgenoten‘ schreef Christine Otten een column over genderongelijkheid in de letteren. Een waardevol onderwerp en nog steeds noodzakelijk, maar dan moeten je cijfers wel kloppen. Over de boeken die gekozen worden op leeslijsten zegt Otten:

Dat leeslijsten op middelbare scholen voor 90 procent gedomineerd worden door boeken van mannen.

Nu is daar in 2019 door Jeroen Dera uitgebreid onderzoek naar gedaan en de resultaten laten zien dat verhoudingen zeker nog scheef zijn, maar niet zo scheef als Otten beweert:

Onder de 725 gelezen auteurs bevinden zich 443 mannen (61,1%) en 281 vrouwen (38,8%). Daarnaast is er één vrouwelijk schrijversduo (Betje Wolff en Aagje Deken) en één duo bestaand uit een man en een vrouw (Michiel Zwiers en Mirelle Ordelman). Maxim Februari is, ook toen hij nog als vrouw publiceerde, als man in het onderzoek meegenomen, evenals het schrijversduo Jos Verlooy en Nicole van Bael, dat het mannelijke pseudoniem Elvis Peeters gebruikt.

In de populatie geselecteerde auteurs is de man-vrouwverhouding op basis van deze cijfers grofweg 3:2. Dat is weliswaar scheef, maar gunstiger dan de gemiddelde verhouding in de literaire boekproductie, die eerder in de buurt van 2:1 komt (vgl. Vos, 2008; Joosten, 2013). De verhouding verandert echter sterk, wanneer alle 15.743 leeslijstitems in de statistiek worden meegenomen, en dus het totale aantal keer dat een auteur in de lijst voorkomt. In dat geval zijn er 11.412 titels (76,1%) geschreven door een man en 3579 titels (23,8%) geschreven door een vrouw (inclusief 23 keer Wolff & Deken), wat eerder neerkomt op een verhouding van 3:1. In de selectie van unieke auteurs in het literatuuronderwijs zijn vrouwelijke schrijvers dus licht ondervertegenwoordigd, terwijl ze in het totaalbeeld sterk ondervertegenwoordigd zijn.

Er verandert overigens weinig aan die laatste constatering wanneer de literatuur van voor 1900 (toen er structureel minder schrijvende vrouwen actief waren) buiten beschouwing wordt gelaten. De verhouding is in dat geval 9887 versus 3520, oftewel grofweg 3:1. Concentreren we ons alleen op de 21e eeuw, dan is de verhouding 4627 versus 2259, oftewel grofweg 2:1. In die beide gevallen geldt kortom dat vrouwelijke auteurs over de gehele linie minder vaak gelezen worden dan mannelijke.

Het beeld is al slecht, maar waarom zou je de situatie nog slechter maken dan die al is? Of andere beweringen van Otten wel kloppen zal nader onderzoek moeten uitwijzen.

(tekening © André Keikes)